D, De werken tot indijking van de Lauwerszee Het dijkvak op de Zuidwal Bij de voorbereiding en de uitvoering van de bouw van het dijkvak op de Zuidwal, de noordelijke rand van de Ballastplaat, vormden de stromingen over de zuidelijk gelegen zandplaat een groot punt van zorg en onzekerheid. Dankzij uitvoerige metingen, waar bij ook Wattdauerstrohmmesser, van Duitse collega's geleend, werden gebruikt, is het gedrag van deze stromen thans redelijk goed bekend. Gebleken is dat het grootste deel van de Ballastplaat afwaterende naar het Oort, en slechts een klein gedeelte zuidwaarts naar het Nieuwe Robbengat. Toen ten oosten van het werkeiland een dijkvak van 1500 m lengte en vanuit de Groninger kust een vak van 3000 m werden gemaakt, ontwikkelden zich voor de koppen van deze beide dijkvakken in korte tijd geulen die zich tot ver over de Ballastplaat uitstrekten. Normaliter stroomt er evenveel water door het tracé van de toekomstige dijk in noordelijke als in zuidelijke richting, maar bij enige wind uit weste lijke richting is er een duidelijk vloedoverschot te constateren, waardoor het totaal der stromen nog wordt versterkt. Voor de aanleg van het dijkvak op de Zuidwal zijn verschillende methoden overwogen: men kon het aanleggen door het van het westen uit vooruit te bouwen in oostelijke rich ting, of omgekeerd, vanuit een oostelijk aanvangspunt in westelijke richting; men kon het dijkvak ook vooruit bouwen van beide zijden tegelijk. Bij de eerstgenoemde werkwijzen moest als eerste een geul worden afgesloten, waarna de dijk verder zou worden vooruit gebouwd over de zandplaat. In het laatste stadium zou dan de andere geul nabij de tegenoverliggende dijkkop geblokkeerd worden. Deze methode heeft het onmiskenbare voordeel, dat de afsluiting van de eerste geul geschiedt terwijl aan de stroom nog weinig belemmeringen in de weg worden gelegd. Tijdens het vooruit bouwen van de dijk over de zandplaat wordt de stroom als het ware door het werk weggedrukt in de richting van de laatste geul. Deze geul, die al belangrijke ver bindingen in noordelijke en zuidelijke richting heeft, zou door het eb- en vloedwater, dat door een steeds kleinere opening moet vloeien, aanzienlijk worden verdiept en verbreed. De blokkering zou dus moeilijker worden wegens de grote toevloed van water, ander zijds gemakkelijker omdat het in dieper water mogelijk is met allerlei vaartuigen te opereren zodat een bezinking op de bodem zou kunnen worden aangebracht en met grind of stortsteen vastgelegd op de aldus gevormde drempel zou men een sluitkade van mijnsteen of keileem kunnen bouwen. Misschien zou deze laatste geul zelfs met een overmaat aan zand kunnen worden dicht- geperst. Hiervoor zou de geulbodem aan weerskanten van het sluitgat enigszins moeten worden geblokkeerd, een werk waarbij zeer grote hoeveelheden zand buiten het eigen lijke profiel van de dijk terecht zouden komen. Werken van beide kanten tegelijk is in zoverre moeilijk, dat reeds in een vroeg stadium van het werk een vrij belangrijk deel van het doorstroomprofiel, namelijk de beide be langrijkste geulen, wordt geblokkeerd. De stroomsnelheden zullen reeds in het begin vrij snel stijgen waardoor er grote hoeveelheden zand zowel van de oorspronkelijke wad- 266

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 44