onvermijdelijk optredende onderbrekingen van het werk schadelijk te zijn voor de voort gang. In deze dagen ontstonden namelijk voor de kop van het gemaakte werk verdiepin gen, die zich aan weerskanten zover uitbreidden dat doorlopende geulen ontstonden. Deze geulen werden tijdens het vooruit bouwen van de dijk niet dichtgeperst, maar bleven als het ware met het werk meelopen. Door de achterwaartse verbinding met de bestaande geulen kon een zeer felle stroom n deze geulen optreden. Er trad een groot zandverlies op zowel van het stort als /an de oorspronkelijke wadbodem, die ter plaatse over een diepte van 2 m werd ge- erodeerd en dus telkens weer met zand moest worden aangevuld. Doordat de westelijke geul steeds verder naar het oosten werd weggedrukt werd de lengte ervan steeds groter en daardoor het verhang te klein dan dat de geul in stand kon blijven. Enkele weken later, op de 24e april, werd de geul nabij de losplaats aan het Vierhuizer Gat op dezelfde wijze bedwongen. Het grote zandverlies uit de ondergrond was hier mee tevens achter de rug; van de totale lengte van 3 400 m was inmiddels 1 800 m dijk gesloten. Aan de oostzijde vorderde men hierna bijzonder snel, mede tengevolge van het lang- aam naar het westen dalende maaiveld waardoor tenslotte helemaal geen geulen meer rondom de koppen van het werk werden gevormd. De westelijke dijk moest nog een lichte inzinking van het maaiveld passeren, waar opnieuw een geul ontstond. Niet- .emin vorderde ook dit werkfront snel, tot zelfs 300 m per week. Op 15 mei liep 's middags ijdens de eb nog een felle stroom (tot 3 m/sec.) met een breedte van ongeveer 60 m en een diepte van N.A.P. 2,5 m tussen de beide zandstorten. Naarmate de ebkentering '3e stroom en de afkalvende oever in de laatste geul, 15 mei 271

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 49