dere estuaria m de bij de Nieuwe Waterweg verkregen resultaten op hun algemene waarde te etsen, zullen we nu de Westerschelde beschouwen, een riviermond die in vrijwel elk >zicht grote verschillen vertoont met de Nieuwe Waterweg. et verloop van het gemiddelde vloedvolume, zoals dat bepaald is in een zevental aien tussen Vlissingen en Antwerpen, vindt men weergegeven in fig. 16. Te Antwerpen ordt gedurende de winter gemiddeld 130 m3/sec. bovenwater van de Schelde afgevoerd, i 's zomers gemiddeld 41 m3/sec. Via het kanaal van Gent naar Terneuzen wordt aarenboven nog een wisselende hoeveelheid zoet water op de Westerschelde geloosd, oewel de hoeveelheid zoet water die het Scheldegebied afvoert ten opzichte van het oedvolume gering is, blijkt de invloed ervan op het estuarium toch groot. Uit fig. 16 in men het verloop van de diepte van de hoofdgeul aflezen. Wanneer er meer dan één :ul voorkwam in het dwarsprofiel, is steeds de diepste geul gekozen. De kilometerver ding moet men zich dan ook voorstellen langs de hoofdas van de diepste geul. In de 'chting van de zee is eveneens de hoofdgeul van de Wielingen weergegeven. De bodem- epte is ten westen van Vlissingen geringer en opvallend gelijkmatiger. De overgang in het estuarium naar de Noordzee ligt ongeveer 38 km zeewaarts van Vlissingen. Dit jnt vertoont vergelijkbare eigenschappen met de in de Nieuwe Waterweg gevonden aats nabij km 1034, waar het zoutgehalte door de jaren heen onafhankelijk is gebleven in de diepte, en alleen afhankelijk is geweest van de verhouding tussen rivierafvoer en oedvolume. Beide plaatsen liggen op de kruising van een hoofdgeul en de doorgaande eptelijn van N.A.P. 10 m langs de kust. Vanuit dit gegeven wordt het duidelijk waar- n het zoutgehalte te Vlissingen in perioden met grote Schelde-afvoeren kan dalen tot jvoorbeeld slechts 10 000 mg 1. De grootste zoutgradiënt wordt immers gevonden in het idiepe gedeelte tussen Vlissingen en de zee. Met behulp van de vermelde gegevens is j zoutverdeling in het estuarium berekend voor een lage, een gemiddelde en een hoge voer van de Schelde. 3r vergelijking zijn in fig. 16 tevens de resultaten weergegeven van recente zoutwaar- emingen te Vlissingen, Terneuzen, Hansweert, Bath en op een punt bij de Belgische rens. De getallen gelden voor het gemiddelde over een heel getij; vooral waar de outkromme een nogal steil verloop heeft zullen de waarden bij de laagwaterkentering ager zijn. De zoutverdelingskrommen bij de hoogwaterkentering kan men zich ten ïaaste bij denken als gelijkvormig aan die bij de laagwaterkentering en ten opzichte aarvan stroomopwaarts verplaatst over de afstand die een waterdeeltje gemiddeld Ijdens de vloed aflegt, een kilometer of twaalf-en-een-half. Het Eemsestuarium levert een tweede proefveld op voor de toetsing van de in het voor taande ontwikkelde rekenmethode. In vergelijking met de Westerschelde heeft deze etijrivier kleinere afmetingen, zowel naar de lengte als naar de diepte van de hoofd- jeulen gerekend. Op de kruising van de Westereems met de dieptelijn van N.A.P. 10 m /ertoont de Eems hetzelfde karakteristieke beeld als we hebben waargenomen op de cruising van de hoofdgeul van de Westerschelde en die van de Nieuwe Waterweg met die dieptelijn. De gegevens over de waterbeweging in de Eems zijn schaars. In het algemeen kan echter worden gesteld dat de snelheden gemiddeld over het dwarsprofiel en over het getij op Het grootste deel van het estuarium overeenkomen met die in de Westerschelde: in beide levallen 0,275 m/sec. Ook op dit estuarium wordt betrekkelijk weinig bovenwater afge- oerd. De zoutverdelingskrommen verlopen, zoals te verwachten was, steiler dan in de 291

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 13