Fig. 18. De geuldiepte en de in 1907 en 1908 geme
ten zoutverdelingen bij de hoog- en laagwoterken-
tering in de Brielsche Maas
Fig. 19. De geuldiepte en de berekende en gemeten
zoutverdeling bij de laagwaterkentering in het Ha
ringvliet als functie van de rivierafvoer
Fig. 20. De geuldiepte en de zoutverdeling bij de
laagwaterkentering in het Brouwershavensche Gat
en de Grevelingen vóór de afsluiting van de Gre-
velingen als functie van de rivierafvoer
Fig. 21. Geuldiepte van Oosterschelde tot Volkerak
en berekende zoutverdeling bij de laagwaterkente
ring voor verschillende rivierafvoeren 21
Fig. 22. Zoutverdeling aan de oppervlakte bij de
laagwaterkentering op verschillende plaatsen langs
het traject Oosterschelde - Volkerak - Haringvliet
vóór de afsluiting van de Grevelingen in 1964 als
functie van de afvoer van Maas en Waal
Fig. 23. Zoutverdeling aan de oppervlakte bij de
laagwaterkentering op verschillende plaatsen langs
het traject Oosterschelde - Volkerak - Haringvliet
na de afsluiting van de Grevelingen in 1964, als
functie van de afvoer van Maas en Waal
Westerschelde (zie fig. 17). Bij afwijkende getijstanden zal dan ook een nogal grote
spreiding voorkomen in de zoutgehaltes. Uit het beperkte aantal meetgegevens waarover
we beschikken is daardoor nog moeilijker een algemeen beeld op te bouwen. De be
rekende zoutverdeling voor het traject van de Eemsmond tot aan Emden komt in het
algemeen goed overeen met de waarnemingen.
Zowel uit 1907 als uit 1908 is een meting bekend van de zoutverdeling gedurende een
geheel getij op de toen nog open Brielsche-Maasmond. Uit de gegevens blijkt dat de ver
zittende invloed van de zee bij de laagwaterkentering zelfs bij relatief kleine rivier-
afvoeren niet eens reikte tot Den Briel. Bij de hoogwaterkentering werd twee kilometer
zeewaarts van Zwartewaal nog slechts een chlooriongehalte van 1000 mg/1 gemeten
(zie fig. 18).
In de morfologie van de Brielsche-Maasbodem valt het op dat er weliswaar geulen voor-
292