Overzicht van de zeegaten in het Deltagebied
meen dieper, maar in het mondingsgebied komt een ongeveer even ondiep gedeelte
voor. De hoofdgeul kruist de lijn van N.A.P. 10 m langs de kust op ongeveer 13 km van
de uitwateringssluizen. Uit fig. 19 blijkt onder meer hoe groot de zoutgradiënten zijn in
de lengterichting van het ondiepe Bokkegat. Er is een goede overeenstemming tussen
de gemeten en de berekende zoutverdeling bij de laagwaterkentering.
Men vindt bij niet al te hoge rivierafvoeren in het Haringvliet, anders dan op de open
Brielsche Maas, geen daling van het chlooriongehalte beneden een bepaalde waarde.
Bij afnemende rivierafvoeren stijgt het zoutgehalte, en bij hogere rivierafvoeren wordt
het tenslotte gelijk aan dat van het zoete rivierwater. Het chlooriongehalte wordt echter
niet veroorzaakt door het binnendringen van zeewater door de mond van het Haringvliet,
doch door de penetratie, achter de eilanden om, van zeewater uit de Oosterschelde en
het Volkerak. De afdamming van het Volkerak zal aan deze achterwaartse verzilting
een einde maken. Dan zal tot aan de afsluiting van de Oosterschelde alleen nog enig
zout water door de schutsluizen in de Volkerakdam op het Haringvliet komen.
De hoofdgeul in het mondingsgebied van het Brouwershavensche Gat is dieper dan die
in het Haringvliet (zie fig. 20). Vóór de afsluiting van de Grevelingen in 1964 deed zich
hier hetzelfde verschijnsel voor van achterwaartse verzilting vanuit de Oosterschelde;
door de geringere afstand van dit estuarium tot de mond van de Oosterschelde waren
de zoutgehalten er bij overeenkomstige rivierafvoeren nog hoger dan in het Haringvliet.
Evenmin als bij het Haringvliet is er ooit sprake geweest van rechtstreekse doordringing
van zeewater in het bekken door de mond van het Brouwershavensche Gat. Op het hele
bekken, met uitzondering van het mondingsgebied, zijn de zoutgehalten dan ook gelijk,
en slechts afhankelijk van de rivierafvoer; ook verschillen ze weinig bij hoog- en laag
waterkentering.
Sinds de afsluiting van de Grevelingen is achterwaartse verzilting vanuit de Ooster
schelde niet meer mogelijk; tegelijk werd de afvoer door het bekken van met zeewater
294