gemengd rivierwater geblokkeerd. Het uitgangspunt der berekeningen nabij de mond
heeft onder invloed daarvan een verschuiving ondergaan. Factor a, die de verhouding
weergeeft tussen de afvoer van rivierwater en het vloedvolume, nadert nu tot 0, immers
het hele bekken is langzamerhand gevuld met zeewater. Slechts de afwatering van de
omliggende eilanden en de uitstroming van nabij gelegen riviermonden kan op het zout
gehalte nog van enige invloed zijn.
De hoofdgeul in het mondingsgebied van de Oosterschelde is vrijwel even diep als die
in de Westerschelde. Het ondiepe deel is hier echter belangrijk korter, zodat de Ooster
schelde een geringere weerstand biedt tegen penetratie van zout water. De geul van het
Westgat via de Hammen naar het Zijpe heeft de grootste diepte, en wordt als maat
gevend beschouwd voor de zoutverdeling in het overige deel van het bekken (zie fig. 21).
Het traject Keeten-Mastgat-Zijpe heeft diepe geulen, waardoor de weestand tegen zout-
penetratie in noord-oostelijke richting betrekkelijk gering is. De geulen in het gedeelte
Krammer-Volkerak zijn belangrijk ondieper, en daar komen dan ook grote zoutgradiënten
voor in de lengterichting van de hoofdgeul. Het oostelijk deel van de Oosterschelde
vormt een groot kombergingsgebied waarin vrijwel geen rivierwater wordt aangevoerd,
zodat de zoutverdeling in dat gebied zich door getijstromen en dichtheidsstromen met
enige vertraging aanpast aan de zouttoestand van het water tussen Zierikzee en Sta-
venisse.
Ten aanzien van het deel van de rivierafvoer dat via het Volkerak en de Krammer naar
zee afstroomt, lopen de meningen uiteen. Men kan zich afvragen of uit de resultaten van
het verrichte onderzoek kan worden afgeleid hoe groot het deel van de rivierafvoer is
dat door de Oosterschelde in zee stroomt, en of de aanleg van de Grevelingendam daar
veel of weinig invloed op heeft gehad. Vóór de afsluiting van de Grevelingen zal onge
twijfeld een deel van het rivierwater zijn weg naar zee hebben genomen door het Brou-
wershavensche Gat, en na de afsluiting moet derhalve een groter deel door het Zijpe zijn
295