gaan stromen. Dat moet factor a in de Oosterscheldemond hebben beïnvloed. In de be treffende raai bedraagt het vloedvolume evenwel bijna 2 miljard m3, terwijl de rivier- afvoer 250 m3/sec., dus slechts 10 miljoen m3 per getij bedraagt. Het verhoudingsgetal a is dus, afgezien van de vraag of de teller van de breuk iets toeneemt, erg klein, en het ver schil in chlooriongehalte, waar men bij de berekeningen van uitgaat, is derhalve onaan zienlijk. Daaruit valt te concluderen dat de aanleg van de Grevelingendam de zout toestand slechts weinig kan hebben beïnvloed. De zoutwaarnemingen op verschillende meetstations voor en na 1964 bevestigen deze indruk. In de figuren 22 en 23 zijn voor beelden gegeven van het verband tussen de gemeten chlooriongehalten en de afvoeren van Maas en Waal, zowel voor als na het jaar 1964, waarin de Grevelingendam werd gesloten. De rivierafvoer door het Volkerak zal exacter kunnen worden gemeten naar mate de rivierafvoeren groter zijn: het verschil tussen eb- en vloedvolume neemt onder die omstandigheden toe, en men vindt geen grote zoutgradiënten meer op het Volkerak. Uit modelonderzoek is gebleken dat bij een Rijnafvoer van 6000 m3/sec. en een Maas- afvoer van 1100 m3/sec. een Waal- en Maasafvoer hoort van 5225 m3/sec., terwijl dan ongeveer 900 m3/sec. het Volkerak passeert. Bij de horizontale as van de figuren 22 en 23 zou dus een tweede schaalverdeling kunnen worden gekozen met een afvoerverdeling van 0-900 m3/sec. door het Volkerak, overeenkomende met een afvoer van 0-5225 m3/sec. van Maas en Waal. Opmerkelijk is de snelle aanpassing van de zoutverdeling aan veranderingen in de rivier- afvoeren. Zelfs in het oostelijke deel van de Oosterschelde, waar de aanpassing natuur lijk trager verloopt dan in het Keeten, duurt het maar een paar dagen voor de zouttoe stand de weerslag vertoont van een verandering in de rivierafvoer. 296

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 18