Experimenteel verziltingsonderzoek
(Vervolg)
De resultaten van meetgegevens in verscheidene getijrivieren en estuaria in ons land
geven een inzicht in het krachtenspel tussen de zoute zee en de zoete rivieren. Het beeld
van de zouttoestand verandert voortdurend, onder invloed van de getijbeweging en van
de variatie in opperwaterafvoer. Tekent men het verloop van het chlooriongehalte in de
lengterichting van een rivier op een bepaald moment in de getijcyclus, dan wordt vaak
eenzelfde soort lijn verkregen, hier afgebeeld in figuur 11: een relatief sterk hellend
middengedeelte ligt tussen twee tamelijk vlakke lijnstukken; wat verandert is de plaats
van het beeld: bij toenemende rivierafvoer verschuift het in zeewaartse richting, en als
de rivierafvoer geringer wordt, schuift het stroomopwaarts; zo ook onder invloed van eb,
respectievelijk vloed. Wij zien de zouttong van de zee uitgestoken en weer ingetrokken
worden.
Het beeld van de zouttoestand in een getijrivier of estuarium kan voorts in zijn geheel
belangrijke blijvende veranderingen ondergaan door het ingrijpen van de mens. De in het
Driemaandelijks Bericht nr. 45 (augustus 1968) besproken resultaten van zoutwaarnemin-
gen op de Nieuwe Waterweg door de jaren heen vormen een duidelijke illustratie van
de verregaande gevolgen van zulke ingrepen. De hellingen van de krommen die het
zoutverloop op de Nieuwe Waterweg weergeven, ziet men met het voorbijgaan der jaren
steeds flauwer worden, hetgeen niets anders betekent dan dat de invloed van het zee
water over steeds grotere afstanden van de zee merkbaar is geworden. Dat de toe
nemende waterdiepte een gevolg van de voortdurende aanpassing van de Rotterdamse
haven aan de eisen van het scheepvaartverkeer met deze veranderingen in de zout
toestand in oorzakelijk verband staat, springt onmiddellijk in het oog. De verzilting van
de Waterweg wordt begrijpelijk als men weet dat de vaargeul thans gemiddeld twee
maal zo diep is als in 1892 (zie fig. 12). Een soortgelijk verband tussen waterdiepte en
verzilting is aangetoond bij van de zee afgesloten scheepvaartkanalen. De verzilting van
deze kanalen wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de hoeveelheid zeewater die bij het
schutten met de zeesluizen naar binnen dringt. Ze wordt algemeen bestreden door een
tegenstroom van zoet water door het kanaal te leiden in de richting van de zee. De tegen
stroom vermengt zich tot op zekere hoogte met het zoute water. Bij een regelmatig aantal
schuttingen per dag en een regelmatige verversingsstroom zal zich ten naaste bij een
constante zouttoestand instellen. Zet men de meetgegevens aangaande de zouttoestand
in zulke kanalen in een tabel bijeen, dan kunnen daar interessante conclusies uit worden
286