Tabel 1 Tracé A B C Profiel Totaal oppervlak beneden N.A.P. Percentage plaatgebieden 92 700 m2 14,5% 90 500 m2 10,3% 86 500 m2 15 Maximale oeverhellingen Noord-Beveland Schouwen 1 6,7 1 4 1 4 1 8 1 10 1 10 Diepten (in meters t.o.v. N.A.P.) Max. diepte Roompot Max. diepte Hammen Max. diepte platen - 34 - 24 - 4,7 - 37 - 22,3 - 3,9 - 34 - 21,7 - 3,5 gen dienen de diepste gedeelten in de geulen te worden vermeden, en de assen van de sluitgaten dienen de geulen zoveel mogelijk loodrecht te kruisen (kortere afstand en zo veel mogelijk haaks op de stroomlijnen van zowel vloed- als ebstroom). De dwarsprofielen (lengte-profielen volgens de tracés) en de verdeling in de geulen en platen, zijn weergegeven op fig. 6. Een aantal gegevens betreffende de verschillende tracés is vermeld in tabel 1. Voor het verkrijgen van een goed inzicht in de waterbeweging en in de veranderingen die tijdens de verschillende bouwstadia van de afsluiting hierin zullen optreden, werd in het Waterloopkundig Laboratorium 'de Voorst' een getijmodel van de Oosterschelde ge bouwd. De westelijke modelgrens loopt in een boog van de noordkust van Walcheren naar de westkop van Schouwen, terwijl de oostelijke modelgrens voorlopig ten oosten van de Zeelandbrug werd gekozen. Een goede kwantitatieve informatie omtrent de snel heidsrichtingen en -grootten, de debietverdelingen en de wijzigingen in deze grootheden kan met behulp van dit model worden verkregen; het model is bij de tracé-keuze dan ook een belangrijk hulpmiddel geweest. In het getijmodel is voor de drie tracés A, B en C onderzocht wat de gevolgen zouden zijn van het aanbrengen van de damvakken op de platengebieden. Deze gevolgen kun nen tot uiting komen in de verandering van de debieten in de hoofdgeulen, de daarmee gepaard gaande veranderingen in het stroombeeld, met name nabij de oevers en in het bijzonder de Noordbevelandse oever, en in de stroombeelden rond de koppen van de damvakken. De gevolgen van de aanleg van een damvak over een platengebied worden in hoofd zaak bepaald door de mate waarin het totale doorstroomprofiel afneemt. In het be schouwde gebied is de afname ter plaatse van de tracés A en C ongeveer 15% t.o.v. N.A.P., terwijl dit bij tracé B ongeveer 10% is (zie tabel 1). Het totale debiet dat de tracés passeert neemt als gevolg van deze vernauwingen niet of nauwelijks af. Het gedeelte van het totale debiet dat door de damvakken op de platen 349

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1969 | | pagina 15