Fig. 6. Dwarsprofielen wordt afgesneden, wordt derhalve afgeleid naar de hoofdgeulen. De verdeling van dit debiet over de hoofdgeulen wordt bepaald door de situering van de damvakken. Bij deze situering is er naar gestreefd om eventuele gevolgen voor de stroomaanval op de Noordbevelandse oever tot een minimum te beperken. Het resultaat van het ingestelde algemene onderzoek naar een afsluiting in de westelijke tracé-zone is de conclusie ge weest, dat een afsluiting daar zeer wel mogelijk is en noch ten aanzien van de kosten noch ten aanzien van de te aanvaarden risico's behoeft achter te staan bij een afsluiting volgens een tracé in de oostelijke zone, en in vergelijking hiermede ten aanzien van een gefaseerde uitvoering zelfs belangrijk in het voordeel is. Op grond van het gestelde kan de slotsom slechts luiden dat zowel om redenen van veiligheid (kustverkorting) als om uitvoeringstechnische redenen een oostelijk tracé niet in aanmerking komt en dat de keuze niet anders dan op een westelijk tracé kan vallen. Onderlinge vergelijking van de westelijke tracé-mogelijkheden Uit waterloopkundig oogpunt bezien kunnen in de opvolgende werkstadia drie fasen worden onderscheiden: het bouwen van de damvakken op de platen zonder dat er in de geulen ingegrepen wordt, het formeren van de sluitgaten met het aanbrengen van de bodemverdediging en de drempels in de geulen, en het sluiten van de geulen. Door het aanbrengen van de damvakken op de platen wordt nog niet ernstig in het stroomregime van het mondingsgebied ingegrepen, doch wordt wel de onderlinge debiet- verdeling over de verschillende geulen beïnvloed. Bij de tracés A en C wordt de Geul, die door het platengebied van Noordland en Mid delplaat loopt, afgesneden. Door de aanwezigheid van het damvak volgens tracé C en in mindere mate ook bij tracé A blijkt het grootste gedeelte van de afgesneden vloed- stroom te worden afgeleid naar de Schaar van Roggenplaat. Bij tracé B wordt - in tegen stelling tot de tracés A en C - de Geul niet geblokkeerd. Het damvak snijdt slechts eer, klein gedeelte van de vloedstroom af. De ebstroom wordt bij tracé B nauwelijks be- invloed. Bij tracé A en C daarentegen wordt het afgesneden ebdebiet vrijwel geheel naar het zuiden afgeleid. Door de westelijke ligging van het aansluitpunt bij Noord-Beveland is echter geen aantasting van de Noordbevelandse oever aan de zeezijde van dit punt te vrezen. Het aanleggen van een damvak of een werkeiland op het platengebied, ge- 350

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1969 | | pagina 16