langs Schouwen en Noord-Beveland; deze kosten worden onder de gunstige veronder
stelling dat de slechte ondergrond geen extra voorzieningen zal vragen om de vereiste
dijkverhoging en -verzwaring inderdaad te kunnen aanbrengen, geraamd op 95 min.
gulden, zodat de totale kosten verbonden aan een oostelijke afsluiting zijn te stellen op
545, of wel op rond 550 min. gulden. Gelet op de onvermijdelijke marge van onnauw
keurigheid in de ramingscijfers, vooral in dit stadium van voorbereidingen waarin nog
vele belangrijke details inzake de damopbouw moeten worden bestudeerd en vastge
steld, mag uit het voorgaande bij vergelijking van de ramingscijfers worden geconclu
deerd dat de totale kosten van een oostelijke afsluiting vrijwel dezelfde zijn als die van
een afsluiting in de mond van de Oosterschelde. Een oostelijke afsluiting levert derhalve
geen besparingen op, maar brengt wel met zich de deels zeer ernstige bezwaren die
eerder werden vermeld.
In de westelijke zone komen drie tracés in aanmerking waaruit gekozen zal moeten wor
den. De voor- en nadelen werden beknopt, zij het weinig genuanceerd, samengevat in
tabel 2.
Uit dit overzicht blijkt dat in de westelijke zone tracé C de voorkeur verdient uit veilig
heidsoverwegingen, met het oog op een zo gering mogelijk uitvoeringsrisico bij het werk
en eveneens vanwege de noodzaak de stabiliteit van de aanliggende oevers gedurende
het werk zo goed mogelijk te verzekeren.
Overige overwegingen
Bij de afsluiting van de Oosterschelde zullen, welk tracé hiervoor ook gekozen wordt,
de koppen van de eilanden Walcheren en Schouwen extra aandacht verdienen. De in en
uit de Oosterschelde stromende waterhoeveelheden zullen zodanig verminderen dat de
Noordzeestromen op de onderzeese delta zullen gaan overheersen en hierin geulen
zullen uitschuren die de stranden van Walcheren en Schouwen zullen kunnen aantasten,
omdat de koppen van deze eilanden westwaarts buiten de algemene kustlijn uitsteken.
Als gevolg hiervan zullen vermoedelijk te eniger tijd verdedigingswerken moeten worden
aangebracht en zal het onderhoud van de bestaande verdediging moeten worden uitge
breid.
Door een afsluiting volgens tracé B wordt er zeewaarts van de afsluiting een kom ge
vormd. Vermoedelijk zal de ontwikkeling in die kom overeenkomst vertonen met die voor
het Brielse Gat. Er zal dan een plaat ontstaan met geulen aan weerszijden tegen de
oevers van Walcheren en Schouwen. Achter de plaat zal sediment worden afgezet en
wel waarschijnlijk slib afkomstig uit de Westerschelde tegen de afsluitdam en zand in de
twee eerder genoemde geulen.
Bij afsluiting volgens tracé A of C is de komberging in het gebied voor de dam geringer
dan bij tracé B. De aanpassing van de mond zal dan ook sneller verlopen en de even-
wichtssituatie zal zich eerder instellen. Er zijn in principe drie mogelijkheden voor de
uiteindelijke evenwichtsvormer wordt een bank gevormd als bij tracé B of er wordt
een kusthaak gevormd met daarachter een 'haf' of 'slufter' (overigens blijft de algemene
trend naar kusterosie vooral van de kust van Schouwen gelden); er kan tenslotte ook
een kustboog worden gevormd doordat de golven met het materiaal van de banken
de geulen op enige afstand van de dam opvullen, zoals ook gebeurt bij de dam door
het Veersche Gat. Daar de langs de kust gerichte Noordzeestromen ter plaatse de kust
boog in de mond zullen volgen, zal dan ook het geulenstelsel verder zeewaarts van de af
sluiting op den duur opgevuld worden. De kusterosie van Schouwen en Walcheren zal
ook in dit geval verdediging noodzakelijk maken. De vorming van een kustboog is het
356