zoetwaterbekken in plaats van een aan getijbeweging onderhevige zoute zeearm. In dit
opzicht bestaat er evenzeer voorkeur voor een zo westelijk mogelijk gelegen tracé van
de Oosterscheldedam.
Hoewel niet van belang voor de tracé-keuze is het wellicht nuttig te wijzen op de moge
lijke ongunstige invloed die diepe kommen, die met soortelijk dichter en wellicht op den
duur zuurstofloos water gevuld zouden kunnen blijven, op de waterhuishouding en met
name op de waterkwaliteit zouden kunnen hebben. Reeds in een vroeg stadium van het
onderzoek naar de toekomstige waterhuishouding van de Deltawerken is die problema
tiek onderkend en sedertdien zijn onder andere in het Brielse Meer en het Veerse Meer
situaties met grote waterdiepte onderzocht. Gebleken is daarbij dat onder invloed van de
wind in het water circulatie-stromingen optreden, die ook de diepe kommen niet onbe
roerd laten en aldus de kwaliteit van het water in die diepe kommen in gunstige zin be
ïnvloeden. Buitendien is door proefnemingen gebleken, dat op betrekkelijk eenvoudige
en weinig kostbare wijze (door het inblazen van lucht in het zoute water op de bodem
van de diepe kommen) de ongunstige invloed van een gelaagdheid van het water door
verschil in soortelijk gewicht kan worden opgeheven (zie Driemaandelijks Bericht nr. 37,
augustus 1966). De toekomstige situatie mag derhalve met vertrouwen worden tegemoet
gezien; overigens worden de studies en het onderzoek van deze aangelegenheid, in
samenwerking met onder andere biologische deskundigen, onverminderd voortgezet.
Een laatste, maar zeer belangrijk waterhuishoudkundig aspect bij de tracé-keuze van de
Oosterscheldedam vormt de aanpassing van de kust en de onderwaterdelta aan de
situatie met afgesloten zeegaten, waardoor de lozingsmogelijkheid ter plaatse van de
Oosterscheldedam wordt beïnvloed. Aan het blijven voortbestaan van de mogelijkheid
van natuurlijke lozing van grote hoeveelheden water naar de mond van de Ooster-
schelde ten behoeve van de waterkwaliteitsbeheersing op het Zeeuwse Meer moet grote
waarde worden gehecht.
Op langere termijn bezien zou de kustontwikkeling na de afsluiting van de Oosterschelde
de lozing op de zee kunnen bemoeilijken. Gesteld mag echter worden, dat bij alle on
derzochte tracés voor deze lozing een oplossing gevonden kan worden.
Wat betreft de verkeersfunctie van de Oosterscheldedam kan worden geconstateerd dat
de hoofdverkeersweg op deze dam, als onderdeel van het toekomstige patroon van
hoofdverkeerswegen in de delta - men zie ondermeer het Structuurschema Hoofdwegen
net een belangrijke bijdrage kan leveren tot een betere ontsluiting van het Deltagebied
in het algemeen, terwijl de wegen op de dam meer specifiek een uiterst belangrijke bij
drage kunnen leveren tot de ontsluiting van de Deltakust voor het recreatieverkeer. Uit
dien hoofde is een tamelijk westelijk gelegen tracé te verkiezen. Opdat ter plaatse van de
aansluiting op de kust van Schouwen en de kust van Noord-Beveland in verkeerstech
nisch opzicht geen gewrongen situaties ontstaan, verdient een ten opzichte van Wester-
schouwen respectievelijk het oostelijk einde van de Veersche Gatdam iets teruggelgen
tracé van de Oosterscheldedam evenwel de voorkeur. Hoewel tracé A in dit opzicht wat
gunstiger ligt dan tracé C, is toch ook bij dit laatste, eventueel na enige aanpassing van
het oostelijk gedeelte van de Veersche Gatdam, een verkeerstechnisch goede oplossing
mogelijk.
Nadat vroeger van de zijde van de Rijkswaterstaat de gedachte is geopperd om in één
van de Deltadammen een getijcentrale te bouwen en deze gedachte na uitvoerig onder
zoek vervolgens om meer dan één reden is verworpen, is van de zijde van de Provinciale
Zeeuwsche Electriciteits Maatschappij meer recent opnieuw dit idee naar voren gekomen
met betrekking tot de Oosterscheldedam.
358