plaatste caissons aanbotsen, waarbij er grote kans zou bestaan, dat de drijfschotten het
begaven en de caisson zonk. Bij de gekozen werkwijze is dit uitgesloten. Raakt men nu
de caisson kwijt, dan drijft hij van het sluitgat af en kan in rustiger water door de boten
weer onder bedwang worden gekregen.
Hoogwater- of laagwaterkentering?
Van alle met de caisson te verrichten handelingen bergt het afzinken de grootste risico's
in zich. Immers, wanneer de sleepboten de caisson tijdens het afzinken niet in bedwang
kunnen houden en hij door de stroom van zijn plaats wordt gedrukt, dan komt hij of
verkeerd op de drempel te staan of, nog erger, half op de drempel en half op de 2 m
lager gelegen bodembescherming. Wanneer de caisson niet uit deze positie kan worden
verwijderd en die kans is groot dan is het twijfelachtig of de afsluiting nog kan
worden gerealiseerd.
Het welslagen van de afzinkmanoeuvre hangt van een aantal factoren af, te weten de
zinkdiepte en de grootte van de op de caisson door de stroom uitgeoefende krachten, als
mede de variaties die daarin tijdens het afzinken optreden, in samenhang met het ge
zamenlijk vermogen en de reactiesnelheid van de sleepboten. Daarnaast is het belang
rijk dat de caisson nagenoeg rechtstandig zinkt. Afzinkproeven met een modelcaisson in
het Nederlandsch Scheepsbouwkundig Proefstation te Wageningen, zowel als met een
echte caisson in het bouwdok, hebben inmiddels uitgewezen dat de caisson ook bij het
zinken geheel aan de verwachtingen voldoet.
De grootte van de door het water op de caisson uitgeoefende krachten hebben een kwa
dratisch verband met de stroomsnelheid: een 2 maal zo grote stroomsnelheid geeft 4
maal zo grote krachten. Het is dus van het grootste belang dat het afzinken bij zo ge
ring mogelijke snelheden gebeurt, dus rond de kentering. Men kan kiezen tussen de
hoogwaterkentering, waarbij de vloedstroom kentert en overgaat in de ebstroom, en de
laagwaterkentering, waarbij het omgekeerde gebeurt. Uit metingen en berekeningen is
gebleken dat de hoogwaterkentering gemiddeld optreedt bij een waterstand van N.A.P.
0,95 m, terwijl de laagwaterkentering rond N.A.P. 0,80 m ligt. Daar de bovenkant
van de drempel is gelegen op N.A.P. 7 m en de caisson een diepgang heeft van 4,80 m
bedraagt de zinkweg bij de hoogwaterkentering 3,15 m en bij de laagwaterkentering
1,40 m. De hierbij behorende afzinktijden zijn respectievelijk 7 a 8 en 4 a 5 minuten.
Een korte zinkweg levert minder risico's op dan een lange, en dus zou plaatsing op de
laagwaterkentering de voorkeur verdienen. Daartegenover staat evenwel dat het ver
loop van de stroomsnelheden en het daaruit resulterende verloop van de op de caisson
uitgeoefende krachten rond de laagwaterkentering ongunstiger is dan bij de hoogwater
kentering. Dit geldt in nog sterkere mate voor de korte tijd die aan de kentering vooraf
gaat, en waarin het opvaren en het indraaien moeten plaatsvinden. Nadat de voor- en
nadelen tegen elkaar zijn afgewogen is gekozen voor plaatsing tijdens de hoogwater
kentering.
Krachten van water en wind
Om te kunnen bepalen hoeveel sleepboten er bij het verslepen van de caissons van het
bouwdok naar het sluitgat nodig zullen zijn, dient men te weten welke krachten er bij
die manoeuvres geleverd moeten worden. Om hiervan een indruk te krijgen, werd een
serie sleep- of weerstandsproeven verricht.
367