golf- en stroomaanval, zal het water woeliger zijn. Dit heeft tot gevolg dat de fijne be
standdelen minder gelegenheid zullen verkrijgen om te bezinken in dit turbulente water,
en zo zij al worden afgezet zullen zij sneller weer worden opgewoeld dan in rustiger
water. In het Lauwerszeegebied komen in grote trekken twee gradiënten in het lutum-
gehalte voor. Het gehalte loopt op van noord naar zuid en van het diepere water in de
richting van de kust. Tal van plaatselijke omstandigheden beïnvloeden dit beeld echter.
De kleiarme zandgronden van groep I worden vooral aangetroffen op de platen ten
noorden van de Slenk, die bij winden tussen noordwest en noordoost blootgesteld zijn
aan een sterke aanval door stroom en golven. Dit gedeelte sluit het meeste aan bij de
bodemgesteldheid die ook op de eigenlijke wadden wordt aangetroffen. In de luwte
van het werkeiland en van een in 1963 aangelegd dijkgedeelte is inmiddels lutumrijker
materiaal van groep III en IV afgezet, dat begrensd wordt door kleihoudend zand van
groep II. Aan het einde van de geulen wordt veelal ook lutumrijker materiaal aange
troffen, doordat de stroomsnelheden daar geringer zijn en het slibrijkste water bij op
komende vloed naar deze uiteinden wordt gestuwd. Duidelijk komt dit bijvoorbeeld tot
uiting bij de uiteinden van het Oude en Nieuwe Robbengat en de Vlinderbalg. De aan
wezigheid van iets lutumrijkere afzettingen ten noorden van de uitlopers van het Nieuwe
Robbengat wordt, evenals ten noorden van de mond van het Oude Robbengat, ver
oorzaakt door de aanwezigheid van mosselbanken.
De rust in het water neemt in de richting van de kust in het algemeen toe, doordat de
stroomsnelheden geringer zijn en het slibrijkste eerste vloedwater naar de kust wordt
gestuwd. Vooral voor het noordelijke gedeelte van de Westpolder komt dit tot uiting.
Dit kustgedeelte heeft enigszins een wantijkarakter door zijn ligging tussen de twee grote
geulsystemen van Nieuwe Robbengat enerzijds en Oort/Vierhuizergat ten noorden van
de afsluitdijk anderzijds.
De bodemgesteldheid voor de Westpolder is nog door twee andere factoren beïnvloed
en wel door de landaanwinningswerken en door de hoogteligging. Door het aanleggen
van landaanwinningswerken wordt het water veel rustiger, terwijl de indroging van het
afgezette slik door ontwatering met behulp van een stelsel van greppels en sloten wordt
bevorderd; er komt dan lutumrijker sediment tot afzetting. De scheiding tussen groep II
en III valt in het zuidelijk deel van dit gebied precies samen met de achterste be
grenzing van de landaanwinningswerken. Meer naar de afsluitdijk doet ditzelfde geval
zich voor tussen groep III en groep iV. In tegenstelling tot de normale situatie, waarbij
de grenzen tussen de verschillende lutumklassen vrijwel nooit recht zijn, zijn de bodem-
lijnen in deze gevallen kaarsrecht als gevolg van het ingrijpen van de mens. Buitendijks
van de Westpolder ligt een kweldergebied. De grond is er zwaar, groep V, en het
niveau boven gemiddeld hoog water. Deze terreinen zijn begroeid en van een kunstmatig
ontwateringssysteem voorzien. De eenmaal bezonken fijne bestanddelen worden hier door
de begroeiing tegen erosie beschermd.
Het gebied tussen de Vlinderbalg en de Zoutkamperril is reeds belangrijk lutumrijker dan
de noordelijke platen. De meer beschutte ligging verder van het open wad is de oorzaak
van deze grotere lutumrijkdom. In het gedeelte van de Lauwerszee ten zuiden van de
Slenk en de Zoutkamperril wordt eenzelfde stramien aangetroffen als in het noordelijke
gedeelte. Het patroon is echter regelmatiger, terwijl het lutumgehalte als gevolg van de
luwere ligging belangrijk hoger ligt. Slechts op de plaatgedeelten die grenzen aan de
Slenk, wordt nog een kleine oppervlakte kleiarm en kleihoudend zand aangetroffen.
Beide gaan vrij spoedig over in lichte zavel van groep III, die een belangrijk deel van het
zuiden van de Lauwerszee beslaat. In de richting van de kust neemt het lutumgehalte
regelmatig toe, zodat langs de kust een vrij brede zone tot groep IV moet worden ge-
381