Het damvak Springersdiep
In het jaar 1971 zal de noordelijke geul van het Brouwershavensche Gat, de 'Kous', met
caissons worden afgesloten. De overwegingen die er toe geleid hebben een sluitgat van
één km midden tussen de punt van Goeree en het damvak op de Kabbelaarsbank te
situeren, vindt u beschreven in Driemaandelijks Bericht nr. 38 (november 1966). De juiste
ligging van dit sluitgat is nader bepaald op grond van onderzoekingen in het Water
loopkundig Laboratorium 'De Voorst'.
Tussen het sluitgat en de noordelijk ervan gelegen duinen van Goeree-Overflakkee ligt
nog een geul: 'het Springersdiep'; door dat water zal een damvak aangelegd worden
van 1250 m lengte. In het jaar 1969 zal met de aanleg ervan worden begonnen;
in het jaar daarop zal in het noordelijk sluitgat de bodembescherming worden aange
bracht en een drempel voor de doorlaatcaissons worden opgebouwd.
Uit metingen en berekeningen blijkt, dat nabij de aansluiting van dit damvak op Goeree
aanzanding is te verwachten door stroom, golven en wind. Dit is aanleiding geweest te
besluiten het noordelijk gedeelte van het damvak uit te voeren als een duindam, dat wil
zeggen een dam waarvan het zandlichaam niet wordt afgedekt met klei of asfalt, maar
slechts met zand, beplant met struiken en helm, waarvan men verwacht dat ze in de jaren
na de aanleg van de dam het door stroom, golven en wind aangevoerde zand zullen
vasthouden. Op deze wijze zal een natuurlijk evenwicht ontstaan, zoals dat in grote
delen van onze duinenkust bestaat. De duindam zal dan een verantwoorde overgang
vormen tussen de strakke, beklede dam en het natuurlijke duinlandschap van Goeree-
Overflakkee.
Het dwarsprofiel van de inmiddels reeds aangelegde damvakken op de Middelplaat en
de Kabbelaarsbank is beschreven in de Driemaandelijkse Berichten nrs. 31 (februari
1965), 35 (februari 1966) en 40 (mei 1967). In dit profiel zijn binnentalud, damkruin,
buitentalud en buitenberm met asfaltbeton bekleed. Omdat bij de duindam deze be
kledingslagen worden weggelaten moet het dwarsprofiel van de duindam aanmerke
lijk zwaarder worden dan dat van een beklede dam; er moet immers rekening mee
worden gehouden dat bij storm een deel van het duindamlichaam wegslaat.
Uit metingen langs de kusten van het Deltagebied is gebleken dat de strandhelling
beneden N.A.P. 3 m in het algemeen 1 30 a 1 50 bedraagt en de duinhelling boven
dit peil ca. 1 3. Wanneer het duin tijdens een zeer zware storm ten dele is weggeslagen
loopt de strandhelling tot grotere hoogte door. De ervaring leert dat het voor het ver-
404