SCHOUWEN
ASFALTSCHI
AS KA8E-8AAN
DAMVAK
MIDDELPLAAT
HAVEN
W REPAR'
•1000
.P 1COO -2000 -25 00
I BEZ INKING VOOR HET AAN BRENGEN
I VAN DE ASFALT - BODEMBESCHERMING
BEZINKING NA HET AANBRENGEN
VAN DE ASFALT-BODEMBESCHERMING
einde van de banen werden aangegeven door verlichte bakens op de wal. Gezien de
verhouding tussen de lengte van het schip - 70 m en de lengte van de baan - 40 tot
80 m - werden de afstanden in de richting van de banen op het schip zelf gemeten, ge
bruik makend van de verlichte walbakens.
Om vast te kunnen stellen welk asfaltmengsel men gebruiken zou, werd een systematisch
laboratoriumonderzoek ingesteld naar de holle ruimte van zandvulstofmengsels en naar
de overvullingsgraad van dit mineraal aggregaat. Met behulp van deze gegevens, en
rekening houdend met de ter beperking van de afvloeiing van het mengsel op een hel
lende bodem gewenste hoge initiële taaiheid, werd de samenstelling van het mengsel
wanneer nodig steeds aangepast. Een belangrijk criterium daarbij was de verwerkings-
viscositeit; deze moest 700 a 800 poises bedragen om goede doorstroming van de
mastiek door het stortapparaat te garanderen.
Bij weinig met asfalt overvulde mengsels bestaat het gevaar dat door een herschikking
van de korrels de kleine overvulling omslaat in een ondervulling, waarbij het mengsel
zeer taai wordt en niet meer verwerkbaar is. Een ruimschoots overvuld mengsel met
bitumen met een penetratiegraad van 180—210 is zeer vloeibaar. Om toch een overvuld
mengsel te verkrijgen dat bovendien taai is werd overgegaan op een harder bitumen, nl.
met een penetratiegraad van 80-100.
De gemiddelde mengselsamenstelling was: asfaltbitumen 17,2, zeer zwakke vulstof 20,8 en
zand 62 gewichtsprocenten. In totaal moest 63110 m2 met asfalt worden bedekt.
Geruime tijd voordat met het aanbrengen van de asfaltmat werd begonnen, werd het
voor de samenstelling van de mastiek benodigde zand in depot gespoten op het damvak
Middelplaat. Daardoor was het mogelijk een goede ontwatering van het zand te be
reiken voor het werd verwerkt in het mengsel.
Tijdens het werk werd het zand uit het depot met laadschoppen in bakken geladen van
waaruit het door de op de 'Jan Heijmans' gemonteerde kraan in de zandsilo op het schip
werd overgeslagen. De vulstof werd per binnenvaartschip aangevoerd en door een vul-
stofpompboot in de silo van het asfaltschip gepompt. Het bitumen werd met binnenvaart-
tankers aangevoerd en in de bitumentanks van het schip overgepompt.
Het werk is op 12 augustus 1968 begonnen in het zuid-oostelijk vak. De bodem ligt daar
tussen 20 en 25 m onder N.A.P. Al spoedig bleken de schuiven van de uitstromings-
openingen en de binnendeksels van de vulopeningen in de stortpijp onvoldoende weer-
418