Bij een nauwkeurige beschouwing is het beeld dus opgebouwd uit 40 vlekjes, die afhan kelijk van ongelijkheid van de bodem en de keuze van het instelvlak een van de vijf zwartingstinten vertonen. Aan de linkerzijde geldt hoe ondieper hoe zwarter; alles dieper dan het instelvlak blijft wit. Er moet rekening mee gehouden worden, dat indien inge steld is op 7 meter met trappen van 20 cm, alle plaatsen ondieper dan 6 meter zwart worden. Men heeft dan dus geen enkele indicatie of het water ter plaatse misschien 5,40 m of 3 m diep is en moet, wil men dit weten, nogmaals hetzelfde traject varen, maar dan met een andere instelling. Op geheel onbekend terrein zal men, teneinde het meest geschikte instelvlak te vinden, instellen op een waarschijnlijke gemiddelde diepte en de grootste trapverdeling nemen, te weten 50 cm. Aan de rechterzijde neemt de zwartheid af met de diepte. Alle gegevens worden ook vastgelegd in een geheugen, dat bij iedere volgende loding cyclus van de veertig zenders vernieuwd wordt. Dit geheugen kan worden neergeschreven op een tweede registratietoestel, dat dus een dwarsdoorsnede tekent met een dunne lijn. Wanneer deze registratie verlangd wordt drukt men op een knop die de invoer van het geheugen blokkeert, en de waarnemingen van een cyclus laat optekenen. De 'Krabbe' onderscheidt zich van de tot nu toe gebouwde meetvaartuigen doordat de zenders/ontvangers niet op armen zijn gemonteerd, die dwars van het schip en haaks op de lijn van kiel en stevens worden uitgedraaid, maar op een langs het schip neerlaatbaar buizenstelsel. Dit houdt evenwel in dat het schip zich gedurende de lodingen dwarsscheeps moet verplaatsen; voor deze navigatie werden twee Schottel Navi gators, Type 170/SRP 170, elk aangedreven door een 12-cilinder 4-takt dieselmotor van 170 a 200 pk, op voor- en achterschip geplaatst. Tevens is de 'Krabbe' uitgerust met elek trische verhaalwinches en generatoren die voor de bovenomschreven apparatuur, de ver lichting en de communicatiemiddelen de stroom leveren. De zenders/ontvangers komen wanneer gelood wordt 80 cm onder de waterspiegel te hangen. Bij het uitvaren kunnen zij door middel van davits boven water opgetrokken worden. Doordat het apparaat op een frequentie van 200 kHz werkt, in tegenstelling tot de voor echoloden normale 30-80 kHz, wordt een scherpe indicatie bereikt. De illustraties geven een duidelijk beeld van de aanwijzingen die met dit apparaat ver kregen kunnen worden. De interpretatie van de beelden vereist enige oefening, maar geeft aan hen die de gegevens onmiddellijk nodig hebben over een relatief groot opper vlak van de bodem zeer goede informatie. Speciaal in het Deltagebied en wel in het bijzonder bij de sluiting van het Volkerak heeft de 'Krabbe' zeer goede diensten verricht. Bij de opbouw en de afwerking van de drempel waarop later de caissons moesten worden geplaatst, was het van het grootste belang dat de bovenkant nagenoeg vlak werd afgewerkt, om puntbelasting van de cais sons te voorkomen. Met de 'Krabbe' ontstond de mogelijkheid de drempel van 40 m breed in zijn geheel af te tasten en de plaatsen waar hij nog ongelijkheid vertoonde, met grote nauwkeurigheid te bepalen, zonder een enkele plaats over te slaan. Nadat een zware rij over de drempel was gesleept konden de verbeteringen worden waargenomen en kon precies de plaats bepaald worden van een paar stortsteenblokken die weerstand hadden geboden, en die vervolgens op andere wijze werden verwijderd. Op aanwijzing van de 'Krabbe' werden ook enkele kuilen opgevuld. Belangrijk waren ook de inlichtingen die de 'Krabbe' na de plaatsing der caissons gaf over dunne plekken in de aanstorting. Zo werd menig gegeven verschaft dat vóór de toepassing van dit apparaat slechts op tijdrovende wijze kon wor den verkregen en veelal te laat uitgewerkt ter plaatse kwam om gebruikt te worden. 487

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1969 | | pagina 41