schotten door plotselinge schokken zouden verschuiven en gaan lekken. Juist bij vrijwel
stil water moesten de trekkrachten van de sleepboten elkaar volledig in evenwicht hou
den en dat bleek verscheidene malen moeilijk te verwezenlijken. Het gevolg was dat de
caisson dan weer door de ene sleepboot naar buiten, dan weer door de andere naar
binnen werd getrokken, zodat het min of meer een gok was of hij juist in de as van de
de drempel vast raakte. Ook bij de zevende, de hoogwatercaisson ging het zo; de beide
sleepboten trokken beurtelings vrij krachtig aan soms plotseling onder spanning komen
de sleepdraden. Door deze bewegingen werden de losse stalen borgpennen, waarmee
deze draden aan de caisson waren bevestigd, in hun lagers omhoog gewerkt totdat plot
seling een van de pennen te ver omhoog was gekomen en losschoot, tot ieders grote
schrik, in het bijzonder van de walkapitein. Gelukkig bleek de caisson reeds op de grond
te staan en was er dus geen gevaar meer.
Ter voorkoming van verdere moeilijkheden werd toen een wijziging aangebracht in de
procedure van het zinken. In het vervolg werden de caissons namelijk reeds tot zinken
gebracht zodra de watersnelheid was teruggelopen tot 0,5 m/sec. De vrijwel konstante
kracht die het water dan nog op de caisson uitoefende kon gemakkelijk door de stroom
opwaarts liggende sleepboot in evenwicht worden gehouden, zodat de caisson tijdens
het zinken vrijwel zuiver op dezelfde plaats bleef en aan de grond kwam. Het boven
verwachting slagen van de plaatsing bij hoogwater gaf met name voor de laatste week
van de sluiting een veel grotere vrijheid in het programma: de zes laatste caissons
konden nu zowel bij laagwater als bij hoogwater worden gezet. Zelfs zou het in nood
gevallen mogelijk zijn meer kenteringen op één dag te gebruiken en de afsluiting zo
zéér snel te doen verlopen. Nog sneller zou men het sluitgat dicht kunnen zetten wan
neer men bovendien telkens twee caissons tegelijkertijd zou plaatsen. Het was ook daar
om van belang zo spoedig mogelijk ervaring op te doen met het plaatsen van een ge
koppelde eenheid.
Tijdens prachtig weer werd op 8 mei nog één enkele caisson geplaatst, maar onder
tussen werd in de bouwput hard doorgewerkt om een gekoppelde eenheid tot stand te
brengen. Voor het koppelsysteem waren vele oplossingen ontworpen, maar uiteindelijk
werd het oorspronkelijke plan met koppeldraden over de gehele lengte van de beide
caissons gekozen. Allerlei voorzorgen waren getroffen om breuk van deze zware kabels
te voorkomen, onder andere het tussenschakelen van een zeer elastische nylonrekker, die
het in noodgevallen als eerste zou begeven. Een tweede, parallel hiermee bevestigde,
maar niet onder spanning staande nylonrekker zou dan de koppeldraden toch nog bij
elkaar houden. De praktijk overtrof alle verwachtingen: de caissons bleven tijdens alle
handelingen volledig als één stijve eenheid fungeren en de onderlinge bewegingen ter
plaatse van de tussennaad waren uitermate gering. Enig gevaar voor het bezwijken van
de koppeldraden, die tot 43 ton konden worden belast, bestond dan ook beslist niet. Ook
het manoeuvreren met de gekoppelde caissons viel uitermate mee en tijdens het zinken,
waarbij er voor werd zorggedragen dat de afsluiters op de beide caissons precies gelijk
tijdig werden opengedraaid, werd geen enkele moeilijkheid ondervonden. Het was alsof
er met één caisson werd gewerkt.
De periode van 10-15 mei, waarin acht caissons werden geplaatst, kenmerkte zich door
prachtig weer zonder veel golfslag, waarbij de stroom zich duidelijk in banen op het
wateroppervlak aftekende. Het modelonderzoek had geleerd dat de laatste caissons het
beste konden opvaren uit de parkeerpositie naar het scharnierpunt langs een vaarroute
zoveel mogelijk in de beschutting van de geplaatste caissons. De walkapitein achtte het
passeren van het nerengebied ongeveer in het verlengde van de kop van de laatst ge
plaatste caisson echter niet verantwoord. Heel duidelijk bleek wel hoezeer hij gelijk had
500