gehad toen één van de sleepboten, de 'Frankrijk', in zo'n draaikolk terecht kwam en plot seling achterstevoren naar de caisson werd toegedreven. In het vervolg werd daarom steeds de zwaardere vaarroute gekozen, waarbij de sleep nabij de caisson in de volle stroom door het laatste gat manoeuvreerde. Ook werd in deze dagen geprobeerd bij welke stroomsnelheden de verschillende handelingen nog zouden kunnen worden uitge voerd. Bij hoe hoger stroomsnelheden men begon te manoeuvreren, hoe eerder de diverse handelingen zouden zijn uitgevoerd en hoe meer tijd er over zou blijven voor het zuiver in de as plaatsen en tot zinken brengen van de laatste caisson. Een merkwaardig ver schil bleek er steeds opnieuw te bestaan tussen het plaatsen van caissons aan de Friese en aan de Groninger zijde; aan de Friese zijde ging het indraaien ten gevolge van een gunstiger stroomrichting steeds gemakkelijker dan aan de Groninger zijde, terwijl bij hoogwaterzinkingen het tegenovergestelde het geval bleek te zijn. Na het plaatsen van de veertiende caisson werden voor het eerst ontgrondingen van de zandbodem naast de drempel geconstateerd hoewel die al veel eerder verwacht waren. Over een vrij kleine oppervlakte ten noorden van de drempel werd een verdieping van ongeveer 1,50 m gemeten. Aan dit gunstige resultaat had zonder twijfel het feit mee gewerkt dat men steeds bij ebstroom de uitwateringssluizen had opengezet. Het weer bleef fraai, en het liet zich aanzien dat de sluiting verder van een leien dakje zou lopen. Nog tweemaal zou de natuur echter terug slaan. Vrijdagmorgen 16 mei voer de zeventiende caisson de bouwput uit. Er stond een krach tige wind, 6 Beaufort, uit zuidwestelijke richting. De weersvoorspelling was gunstig en meldde afnemende wind. Daarvan was tijdens het parkeren echter geen sprake: het begon steeds harder te waaien en de walkapitein achtte de toestand van de caisson aan de noordzijde van het sluitgat zo kritiek dat hij een plaatsing nauwelijks meer verant woord achtte. Toen er een herzien weerbericht kwam waarin nog verder toenemende wind werd voorspeld, werd kort en goed besloten de caisson weer via het Nieuwe Rob- bengat tegen de nog niet sterk ontwikkelde ebstroom in naar de bouwput terug te brengen. Nu volgden enkele uitermate spannende ogenblikken. Extra sleepboten werden ingeschakeld en met de steeds harder wordende wind schuin achter werd zo snel moge lijk naar de bouwput gevaren. Inmiddels was er een stormwaarschuwing voor harde zuid westelijke wind uitgegeven. Op het ogenblik dat de sleep de 80 m brede monding van de bouwput binnenvoer was de stroom in het Nieuwe Robbengat al tot ruim 1 m/sec. opge lopen. Langs de steiger lag alweer een volgende caisson klaar om opgetuigd te worden en de manoeuvreerruimte werd daardoor uitermate beperkt. Ondanks al deze moeilijk heden zag walkapitein Blonk in het volgende kwartiertje kans de caisson feilloos tegen de steiger te meren. Het programma moest nu vanzelfsprekend weer worden gewijzigd: de zondag, die als rust- en tevens reservedag was opgenomen, werd nu bestemd voor een plaatsing. Op 19 mei verslechterde het weer wederom, nadat de caisson al op de parkeerplaats was gearriveerd. Na ongeveer drie kwartier was de golfbeweging zo heftig geworden, dat de walkapitein besloot de caisson aan de Lauwerszeezijde in de luwte van de ge plaatste caissons te laten wachten. Het was een fantastisch gezicht hoe de uit het noord westen komende golven plotseling in hun vaart werden gestuit door de felle ebstroom door het sluitgat. Op ongeveer 30 m ten noorden van het sluitgat was de stroom te sterk voor de golven; daar braken ze, onmachtig verder naar het zuiden door te dringen. Het sluitgatgebied was daardoor opvallend rustig, en dit was een gunstige omstandigheid voor het plaatsen van de caisson. Besloten werd toch tot plaatsing over te gaan, on danks de af en toe stormachtige wind. Onder invloed van de storm werd in plaats van het voorspelde laagwater van N.A.P. - 501

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1969 | | pagina 55