Zoals reeds in voorgaande nummers van het Driemaandelijks Bericht is uiteengezet kunnen ontgrondingen een groot gevaar vormen voor het welslagen van een afsluiting. De afsluitdammen moeten worden gefundeerd op de doorgaans zandige bodem van de geulen, die in een labiel evenwicht verkeren met de getijstromen. De aanwezigheid van de drempel waarop de caissons worden geplaatst, en in sterkere mate de caissons zelf verstoren de getijbeweging, waardoor het evenwicht verloren gaat en de bodem plaatse lijk wordt uitgeschuurd; de stabiliteit van de hele constructie kan daardoor in gevaar komen. Hoe beter de stroomgeleidende vorm van het sluitgat is, en hoe sneller er wordt gewerkt, des te geringer zullen de ontgrondingen zijn. De ervaringen met onder andere de afsluiting van het Veersche Gat hebben geleerd dat de sterke wervelstraten die worden opgewekt door de verticale wanden van de landhoofden van het wintersluitgat, zeer gevaarlijk zijn. Daarom zijn de landhoofden in het Volkerak vervangen door een stroomgeleidende dam met een taludhelling van 1 5. De vormgeving van deze dam is bepaald in het Waterloopkundig Laboratorium met behulp van het hydraulisch model van het Volkerak. Om de doorlaatcaissons te doen aansluiten op de geleidedam moes ten toen speciale landhoofdcaissons worden ontworpen om de opening op te vullen. Na plaatsing van deze caissons ontstaat dan alsnog een verticale begrenzing, maar de wervelstraat die daardoor wordt opgewekt, is maar 2 a 3 weken actief. Bij het vaststellen van het plaatsingsprogramma der twee landhoofdcaissons en twaalf doorlaatcaissons werd ervan uitgegaan dat zoveel mogelijk gewerkt zou moeten worden bij daglicht, dat de caissons bij de hoogwaterkentering zouden worden afgezonken, en dat de laatste plaatsingen zouden geschieden in een periode van doodtij. Om tegen slagen tijdens de werkzaamheden op te vangen werd een aantal inhaaldagen in het tijdschema opgenomen. Uitgaande van het plan om de laatste caisson te plaatsen op het doodtij van 25 april, en voor de hele operatie een periode van 20 dagen nemende, 14 afzinkdagen en 6 inhaaldagen, kwam men ertoe, de aanvang der werkzaamheden te plannen omstreeks de vijfde april. Dat was echter vlak voor Pasen, en daarom werd besloten pas op dinsdag 8 april de eerste caisson op zijn plaats te brengen; 26 en 27 april zouden dan nog als reserve-dagen worden beschouwd bij mogelijke tegenslag. In de periode van 8 tot en met 25 april moesten dus 14 caissons worden afgezonken onder zo gunstig mogelijke omstandigheden van tij en licht, zo gelijkmatig mogelijk in de tijd verdeeld, en als het kon met vrijlating van de zondagen. Bruikbaar waren op de 452

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1969 | | pagina 6