beweging in het Lauwerszeegebied in de situatie die voorafging aan de sluitingsperiode
maatgevend.
Na de sluiting van het oostelijk deel van de dam, tussen Lauwersoog en de kust van
Groningen, vond het vullen en ledigen van het bekken van de Lauwerszee alleen nog
plaats door het uiteindelijke sluitgat van de Lauwerszeedijk, dat een breedte had van
880 m en een drempelhoogte van N.A.P. - 6,50 m. Het Vaarwater naar Oostmahorn was
de hoofdgeul voor de vulling en lediging van het Lauwerszeebekken. Het Robbengat
functioneerde als secundaire geul; dit water mondde uit in het oostelijk deel van het
sluitgat en vulde en ledigde het gebied ten zuiden van de oostelijke dam. De stroming
van en naar het Robbengat veroorzaakte een onregelmatig stroombeeld in het sluitgat,
vooral wat betreft de richting van de stroom. De Zoutkamperlaag, de hoofdgeul van het
Waddengebied tussen Schiermonnikoog en Friesland, en het Friese Zeegat vormden de
verbinding van het sluitgat met de Noordzee. De afstand tussen het sluitgat en de uit
monding van de Zoutkamperlaag in het Friese Zeegat bedroeg maar 9 km. Deze korte
afstand tot de Noordzee maakte het verticale getij aan de buitenzijde van het sluitgat
direct afhankelijk van de getijbeweging op de Noordzee, waardoor storingen als gevolg
van meteorologische invloeden praktisch niet gedempt werden, en zich direct in het Lau-
weerszeebekken deden gevoelen. De voorspellingen van de getijden en de tijden van de
kentering voor die dagen waarop caissons zouden worden geplaatst, konden daardoor
aanmerkelijk gaan verschillen met de werkelijk voorgekomen getijden en kenterings
tijden. Het dichtstbijzijnde waarnemingspunt bij de Noordzee was de registrerende peil
schaal bij de Engelsmanplaat, ongeveer ter hoogte van de uitmonding van de Zout
kamperlaag in het Friese Zeegat. Voor de voorspelling van de getijbeweging in het sluit
gat vóór en tijdens de sluitingsoperatie waren tevens registrerende peilschalen geplaatst
aan de buiten- en binnenzijde van het sluitgat, in de Slenk een geul midden in de
Lauwerszee - en aan het einde van het Nieuwe Robbengat.
De belangrijkste getijgegevens vindt men in de volgende tabel (in cm t.o.v. N.A.P.)
Engelsmanplaat
Buitenzijde
sluitgat
L.W.
H.W.
tijverschi 1
L.W.
H.W.
tijverschil
springtij
-142
100
242
-155
110
265
gemiddeld
getij
-128
86
214
-140
95
235
doodtij
-105
71
176
- 115
80
195
De dagelijkse ongelijkheid in het astronomische laag- en hoogwater en de verhoging
of verlaging van de middenstand door de windinvloed op de Noordzee kunnen in dit
gebied zeer belangrijk zijn, zodat grote verschillen kunnen optreden in de getijden ge
durende opeenvolgende dagen. Uit de waarnemingen is gebleken dat de laagwaterstan-
den bijna gelijktijdig optraden in de Zoutkamperlaag en in het bekken van de Lauwers
zee, hetgeen wijst op een grote voortplantingssnelheid. De voortplantingstijd van het
hoogwater van de Engelsmanplaat tot aan de buitenzijde van het sluitgat bedroeg daar
entegen 20 tot 30 minuten, en vandaar tot naar Zoutkamp nog eens ruim 20 minuten; de
voortplantingssnelheid van het hoogwater was derhalve veel geringer.
In de volgende tabel zijn enkele gegevens over vloed- en ebvolume en maximaal vloed
en ebdebiet bijeengezet.
Van het ebvolume door het sluitgat was 80% afkomstig uit het Vaarwater naar Oost
mahorn, en 20% uit het Robbengat. Bij vloed was de invloed van het Robbengat wat ge-
547