volgende springtij 13 tot en met 16 mei is het voorspelde tijverschil maximaal 25 cm
te groot geweest. Bij het plaatsen van de laatste twee caissons op 23 mei, bij doodtij, is
echter het voorspelde tijverschil praktisch gelijk geweest aan dat van het astronomische.
In het algemeen blijken er nogal systematische afwijkingen tussen voorspelling en waar
neming voorgekomen te zijn, die niet door meteorologische oorzaken verklaard kunnen
worden, en nader onderzoek nodig maken.
Het bezwaar van de verschillen tussen voorspelling en werkelijkheid werd in de praktijk
zoveel mogelijk ondervangen door na iedere plaatsing de afwijkingen vast te stellen en
bij de voorspelling voor de volgende dag met deze ervaring rekening te houden.
Uit de getijwaarnemingen bleek ook dat de meteorologische invloeden op zee direct van
invloed waren op de waterstanden bij de afsluiting. Doordat de gegevens van de peil
schaal bij de Engelsmanplaat radiografisch werden overgebracht naar het directie
kantoor van de afsluitingswerkzaamheden, kon zonder verwijl met deze gegevens wor
den gewerkt, en konden de correcties op de voorspelling binnen een uur voor de
plaatsing van de betreffende caissons nog zo goed mogelijk worden verwerkt. Deze
werkwijze zou niet mogelijk zijn geweest als het getijanalogon 'Deltar' bij de voorspelling
van de snelheden door het sluitgat zou zijn ingeschakeld geweest; de minimale tijd voor
de correctie zou dan 2 a 3 uur hebben bedragen. Bij de voorspellingen voor de afsluiting
van de Volkerakdam leverde een zo lange termijn geen gevaar op, omdat de plaats van
de afsluiting daar zoveel verder van zee gelegen was.
In het algemeen bleken de voorspellingen voor de plaatsing bij de hoogwaterkenteringen
belangrijk eenvoudiger en ook nauwkeuriger te zijn dan voor plaatsingen bij laagwater.
Dezelfde ervaring werd opgedaan bij de sluiting van het Volkerak, waar echter alle
plaatsingen zijn uitgevoerd op de hoogwaterkentering. De verklaring van dit verschijnsel
is als volgt. Omstreeks laagwater beweegt het water zich hoofdzakelijk door de geulen,
waarbij het van de platen naar de geulen afvloeit. Dit gebeurt vaak op een wat onregel
matige wijze, waarbij ook de invloed van de wind een belangrijke rol speelt. Kleine on
regelmatigheden in het verticale getij hebben dan reeds invloed op de afvloeiing. Als
gevolg van dit alles bleek de snelheid van het water omstreeks de kentering in het sluit
gat nogal grote schommelingen te vertonen, hetgeen voor een nauwkeurige bepaling
van de kentering moeilijkheden opleverde. In het algemeen zijn de voorspellingen voor
de plaatsingen van de caissons bij laagwater onnauwkeuriger gebleken dan die bij hoog
water. Afwijkingen van 10 minuten kwamen voor. Een en ander blijkt duidelijk uit twee
voorspellingen, die in fig. 6 en 7 zijn weergegeven, in vergelijking met het waarge
nomen verloop. In fig. 6 zijn de voorspelde en waargenomen getijden weergegeven, met
de snelheden in het sluitgat, bij de plaatsing van de 21e en 22e caisson op 21 mei, om
streeks de hoogwaterkentering. Uit de figuur blijkt dat het hoogwater 10 cm lager was
dan voorspeld en het laagwater 20 cm, zodat de middenstand op de Noordzee te hoog
was voorspeld. De maximale vloedsnelheid in het sluitgat was berekend op 2,9 m/sec,
terwijl 2,6 m/sec gemeten werd, dus ongeveer 10% lager. Aanvankelijk werd de hoog
waterkentering voorspeld op 13.45 uur. Acht uur voor het uitvaren van de caisson werd
deze voorspelling gecorrigeerd met 15 minuten, en gesteld op 14.00 uur. Op dat tijdstip
is de kentering inderdaad opgetreden. De maximale gemeten vloedsnelheid boven-
strooms van de caissons heeft 1,15 a 1,25 m/sec bedragen.
In fig. 7 een ander voorbeeld: de voorspelling voor de twee laatste caissons, die werden
geplaatst op vrijdag 23 mei. Ook op die dag bleek de middenstand lager te zijn dan
voorspeld. H.W.- en L.W.-standen waren zelfs ongeveer 20 cm lager dan voorspeld.
Hierdoor was ook de maximale ebsnelheid weer ruim 10% lager dan werd verwacht.
De plaatsing van de caissons geschiedde ditmaal omstreeks de laagwaterkentering, die
553