Veranderingen van de
zouttoestand in de wateren
aan weerszijden van de
Volkerakdam
De afsluiting van het Volkerak bood een
unieke gelegenheid om te observeren hoe de
zouttoestand van de wateren aan weerszijden
van de afsiuitdam zou veranderen onder
invloed van de wijzigingen in het getij-regime.
Deze waterloopkundige wijzigingen zijn ge
deeltelijk beschreven in Driemaandelijks
Bericht nr. 49 (augustus 1969); voor een ander
deel worden ze in dit nummer besproken.
Uit waterhuishoudkundig oogpunt is het van
belang te weten met welke zoutgehalten van
het water in het Volkerak ten zuiden van de
dam van nu af aan rekening moet worden
gehouden, omdat het verschil in zoutgehalte
van dit water met dat van het Haringvliet en
het Hollandsch Diep een uitwisselingsproces
veroorzaakt in de schutsluizen van de Volke
rakdam, waardoor het Hollandsch Diep-
Haringvliet in de periode tot aan de afsluiting
van de Oosterschelde met een wisselende
hoeveelheid zout wordt belast.
Het kenmerkende verschil in de getijstromin
gen in de wateren ten zuiden van de afsiuit
dam vóór en na de afsluiting is weergegeven
in figuur 1. De sterkste verandering vindt men
bij de dam, waar het gemiddelde eb- en vloed
volume van ongeveer 100 miljoen m3 per getij
afgenomen is tot nul.
De verticale getijbeweging op de Krammer en
het Volkerak is hierbij aanzienlijk toegenomen,
en in de richting van de dam in steeds
sterkere mate. De daarmee gepaard gaande
vergroting van de komberging op deze
wateren heeft een zodanige toeneming ver
oorzaakt van de kombergings- en kom-
ledigingsstromen door het Zijpe, dat de getij
stromen op de overgang van Mastgat en Zijpe
nagenoeg niet verschillen met de stromen
vóór de afsluiting van het Volkerak. Op het
Keeten en het Mastgat zijn ze blijkens figuur 1
zelfs iets toegenomen.
Om de verschillen in de zouttoestand te kun
nen meten, was het nodig eerst de 'uitgangs
toestand' goed vast te leggen. Daarom werd
al op 24 aprli 1969, zeven getijen vóór de
afsluiting van het Volkerak, met metingen op
de genoemde zeearmen begonnen. De
metingen werden op 30 april, dat wil zeggen
vijf getijen na de afsluiting, beëindigd. In de
eerste plaats werd gemeten in negen verti
calen in de stroomgeulen. Bij waterdiepten
kleiner dan 10 m om de meter, en bij water
diepten groter dan 10 m om de 2 meter.
Op het traject Zijpe-Volkerak werd in 7 meet-
verticalen het chloorgehalte bepaald met be
hulp van elektrische geleidendheidsmeters.
De meest noordelijke verticaal lag ca. 500 m
ten zuiden van de sluitgatdrempel. De meest
zuidelijke lag in het Zijpe tegenover de vlucht-
haven. In de week van 19 t/m 23 mei 1969
werden de metingen op dit traject in dezelfde
verticalen herhaald, zij het dan dat toen
- in tegenstelling tot de eerste meting -
alleen tijdens de daggetijen werd gemeten.
Op het Haringvliet werd in 2 verticalen ge
meten en wel vanaf de Haringvlietsluizen en
vanaf de Haringvlietbrug.
Langs de oevers van de belangrijkste stroom
geulen van de genoemde wateren werden, ter
ondersteuning van de metingen in de verti
calen, op gelijkmatige afstanden zelf-
registrerende elektrische geleidendheids
meters geplaatst; ook bij het beweegbare
deel van de Zeelandbrug en aan een meet-
paal op 300 m uit de drempel van het sluitgat
in het Volkerak werden zulke meters opge
steld. Ze registreerden het chlooriongehalte
op een vaste diepte, meestal nabij het water
oppervlak. Figuur 2 geeft een overzicht van
de genoemde meetpunten.
Het verloop van het gemiddeld chloorion
gehalte in ieder van de 7 meetverticalen op
het traject Zijpe-Volkerak is in figuur 3 weer
gegeven als functie van de tijd, tezamen met
het verloop van het verticale getij te Zierikzee
en Dinteloord en dat van de opperwaterafvoer
19