langs het Volkerak, het laatste uiteraard tot het moment van sluiting. Figuur 4 laat over dezelfde meetperiode het verloop van het chlooriongehalte zien nabij de oppervlakte en de bodem. Het verloop van het chlooriongehalte nabij de oppervlakte in de meetpunten Haringvliet- sluizen, Middelharnis en Haringvlietbrug is als functie van de tijd weergegeven in figuur 5 tezamen met het verloop van het verticale getij te Hellevoetsluis en Willemstad en dat van de opperwaterafvoer van het Haringvliet. Ter vergelijking is in de figuren 3 en 5 steeds het verloop van de Bovenrijnafvoer te Lobith en van de Maasafvoer te Lith ingetekend. Duidelijk valt uit de verlooplijnen van figuur 3 t/m 5 de invloed af te lezen van de afslui ting van het Volkerak op maandag 28 april 1969 om 9.15 uur. Het Haringvliet past zich snel, dat wil zeggen reeds binnen 5 a 6 getij perioden, aan het nieuwe getijregime aan. Het traject Zijpe-Volkerak past zich vanwege de sterk gereduceerde getijstroming op het meest noordoostelijke deel van dit traject, meer geleidelijk aan. De wijze waarop het chlooriongehalte langs dit traject verliep als functie van de afstand tot de dam op de opeenvolgende momenten van H.W.- en L.W.- stroomkentering, is weergegeven in figuur 6. Zulk een verloop wordt zoutgradiënt ge noemd. In figuur 7 is over de maanden april t/m augustus schematisch het verloop weerge geven van het chlooriongehalte nabij de oppervlakte op een aantal bemonsterings- punten langs de oevers van zowel het traject Haringvliet-Hollandsch Diep als het traject Oosterschelde-Zijpe-Volkerak. Tevens is het dagelijks chlooriongehalte van het door de Rijn en de Maas naar het Hollandsch Diep aangevoerde opperwater ingetekend. Het ge halte bij Moerdijk dat kenmerkend is voor de situatie aan de zuidoever van het Hollandsch Diep is het resultaat van een zekere menging van Rijn- en Maaswater. Het gehalte bij Numansdorp aan de noordoever, dat vóór de sluiting nog indirect via het Volkerak be ïnvloed werd door de zee, blijkt na de sluiting gelijk te zijn aan dat van de Rijn; men vindt er dus geen menging met Maaswater en geen invloed van het zoutbezwaar van de Volkerak- sluizen. Stroomafwaarts wordt het zoutgehalte op het Haringvliet hoger: vóór de sluiting door de zoutinjectie vanuit het Volkerak ten tijde van de H.W.-stroomkentering en na de sluiting, zij het in mindere mate, door de zout- beiasting van de Volkeraksluizen; in beide gevallen is de verhoging blijkens het verschil tussen de meetresultaten van de punten Den Bommel en Nieuwendijk aan de zuidoever sterker dan aan de noordoever. Bij Middel harnis is het gehalte aan beide oevers gelijk en houdt het als gevolg van de rivierconfigu ratie het midden tussen dat bij Den Bommel en dat bij Nieuwendijk. Bij Hellevoetsluis en Rockanje is ook na de sluiting, zij het in mindere mate, de onmiddellijke invloed van de zee nog merkbaar. Ter vergelijking is ook de dagelijkse afvoer- som van de Waal bij Gorinchem en van de Maas bij Mond der Donge ingetekend; hij werd afgeleid uit de dagelijkse afvoer van de Rijn bij Lobith en die van de Maas bij Lith, waarbij rekening werd gehouden met een gemiddelde looptijd van twee dagen voor het Rijn- en één dag voor het Maaswater. Op het traject Oosterschelde-Zijpe-Volkerak is, in tegenstelling tot het traject Haringvliet- Hollandsch Diep, onderscheid gemaakt tus sen het verloop van het chlooriongehalte bij H.W.- en L.W.-stroomkentering. Wanneer de evenwichtstoestand in de zoutverdeling zich op dit traject heeft ingesteld, is nog onder werp van nadere studie. Uit figuur 7 blijkt dat de afvoer van het omringende afwaterings- gebied hierop mede van invloed moet zijn geweest. Deze afvoer nam van begin mei tot en met de eerste helft van augustus geleide lijk af om in de tweede helft van augustus plotseling sterk toe te nemen. De waar nemingsperiode is nog te kort om er met zekerheid de nieuwe gemiddelde evenwichts toestand in de zoutverdeling en de daarmee samenhangende aanpassingsperiode op het traject Zijpe-Volkerak uit te kunnen bepalen. Tenslotte zij opgemerkt, dat de omstandig heden voor deze enkelvoudige 'modelproef schaal 1:1' gunstig waren, daar tijdens de sluiting de Bovenrijnafvoer zo groot was, dat het zoete opperwater voldoende ver ten zuiden van de drempel van het sluitgat kon doordringen. De in figuur 6 met '8' gemerkte zoutgradiënt bij L.W.-stroomkentering geeft daar een beeld van. Tijdens de direct op de sluiting volgende vloedfase kon, in tegenstelling tot de natuur lijke stromingstoestand vóór de sluiting, de ten zuiden van de drempel doorgedrongen zoetwatermassa niet meer naar het Haring vliet en het Hollandsch Diep worden terug gedrongen. Zij handhaafde zich enige tijd ter plaatse. De bij de H.W.-kentering optredende zoutgradiënten '8', '10' en '12' in figuur 6, in vergelijking met de gradiënt '7', die van vóór de afsluiting is, brengen dat in beeld. 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1970 | | pagina 26