eigen mosselkwekerijen de consumptie lang
niet kunnen bijhouden. Van de mosselexpor-
terende landen Nederland, Spanje, Duitsland
en Denemarken ligt ons land het gunstigst
wat de vervoersafstanden betreft, hetgeen bij
een produkt dat met 80% tarra wordt ge
transporteerd, een grote prijsvoorsprong be
tekent.
De dreigende opheffing van de schelpdier
cultures in de Zeeuwse stromen heeft er toe
geleid dat men vanaf het begin van de uit
voering der Deltawerken heeft gezocht naar
mogelijkheden om de oesterkweek onder
kunstmatige omstandigheden toch voort te
zetten. Allereerst werd, om deze mogelijk
heden nader te exploreren, een laboratorium
voor het onderzoek naar de schelpdier
cultures opgezet te Wemeldinge. De resul
taten van het speurwerk waren hoopgevend:
in 1957 lukte het oesterlarven onder labora
toriumomstandigheden op te kweken tot
oesterbroed. Verdere proeven gaven de
mogelijkheid aan, door intensivering van de
cultuur te komen tot 5 x zo hoge bedrijfs
resultaten. Als verlengstuk van deze labora
toriumproeven zou vervolgens een semi-
praktijkproef in het Veerse Meer worden
opgezet, die ongeveer 10% van de jaarlijkse
Zeeuwse oesterproduktie voor zijn rekening
zou moeten nemen, en de beslissing brengen
over de vraag of een permanent kunstmatig
oesterbassin in het Deltagebied te realiseren
zou zijn. Men dacht daarbij aan een kweek
plaats achter de Brouwersdam of in het
westelijk deel van de Oosterschelde, op de
Roggenplaat, dan wel in het Veerse Meer,
waarbij dan water aan de zee zou worden
onttrokken. Deze ontwerpen en plannen wor
den hier vermeld omdat het kunstmatig
oesterbassin steeds gekoppeld werd gedacht
aan een kunstmatige mosselverwaterplaats,
die dan gebruik zou maken van het na de
bezinking al over de oesterbedden geleide
water.
Groot was de teleurstelling toen na een lange
periode van naar het scheen succesrijke
voorbereiding in 1963 door de regering werd
meegedeeld dat de proeven niet zouden wor
den voortgezet, omdat er geen heil was te
verwachten van de waterkwaliteit voor de
Brouwersdam, waar zowel voor als na de
afsluiting van het Haringvliet een sterke ver
zoeting optreedt onder invloed van de bij eb
in zuidelijke richting langs de kust weg
trekkende Rijnafvoer. De lozing van zoet
water vanaf het Zeeuwse en het Veerse Meer
zou voor de afsluitingsdammen aldaar even
eens een te grote verzoeting van het water
meebrengen dan dat er voor de oesterkweek,
die nogal aan nauwe zoutgrenzen gebonden
is, gebruik van kon worden gemaakt.
Uiteindelijk bleek de verwaterplaats voor
mosselen het enige deel van het project te
zijn dat zou worden gerealiseerd, zij het niet
in de Zeeuwse wateren. Het in de Waddenzee
opbloeiende mosselbedrijf vereiste als nood
zakelijke eindfase van de kwekerij een ver
vanging van de natuurlijke verwaterplaatsen
bij Yerseke, die met de Oosterscheldesluiting
in 1978 voorgoed zouden verdwijnen, maar
natuurlijk reeds enige jaren voordien door de
gedeeltelijke afsluiting van die zee-arm zou
den beginnen aan kwaliteit in te boeten.
Voor proefnemingen in verband met de
mosselverwatering werd in 1964 een terrein
uitgekozen bij Zuricheroord, dus vlak bij de
aansluiting van de Afsluitdijk op het Friese
vasteland. De waarnemingen die daar op het
42