v P 5 I 2 zodanig getrokken dat de IJsselafvoer 250 m3/sec. blijft; bij voldoende hoge Rijnafvoer is de stuw volledig getrokken. Bij programma S 350 begint men de stuw te Driel pas te trekken wanneer de IJsselafvoer een waarde heeft bereikt van 350 m3/sec. In de regel houdt men programma S 250 aan; alleen in droge voorjaren kan S 350 nodig zijn om het IJsselmeer op het zomerpeil te brengen. In het vervolg van dit artikel wordt steeds verondersteld dat de stuw bij Driel werkt volgens programma S 250 (zie fig. 1). Bij een Bovenrijnafvoer van 1500 m3/sec. is de stuw te Driel goeddeels gesloten, zodat hij maar 180 m3/sec. doorlaat. Als men te Driel de stuw trekt, neemt de afvoer langs Neder- Rijn en Lek toe; dan kan ook de stuw bij Amerongen worden getrokken. Bij hoge Rijn- afvoer kan tenslotte ook de stuw te Hagestein geheel worden getrokken, zodat het hele stelsel werkt als een open rivier. Bij gestuwde Nederrijn en Lek vindt de afvoer te Hagestein plaats via een regelbare doorlaatopening onder water. Dit heeft tot gevolg dat het getij zich nog in geringe mate kan doen gelden in het eerste stuwpand. De stuwing van de Nederrijn leidt bij lage Rijnafvoeren tot vermindering van de afvoer langs de Nieuwe Maas. De zoutgrens op de Waterweg zou dientengevolge te ver kunnen opdringen. Door de werking van de Haringvlietsluizen wordt echter het zoete water dat vroeger langs het Haringvliet naar zee stroomde, via Oude en Nieuwe Maas naar zee omgeleid. De Rijnkanalisatie zou zonder de afsluiting van het Haringvliet niet goed mogelijk zijn. De afvoeren langs de Waal worden ook door de Rijnkanalisatie beïnvloed; de Waalafvoer neemt bij stuwing van de Nederrijn toe. Aan gevuld met de afvoeren van de Maas, verdeelt de Waalafvoer zich voorts over het beneden rivierenstelsel afhankelijk van het spui- programma van de uitwateringssluizen in het Haringvliet en van de afvoer van de gestuwde Nederrijn te Hagestein (zie fig. 2). De Maaskanalisatie heeft een andere opzet dan de kanalisatie van de Benedenrijn: ze is uitsluitend ten dienste van de scheepvaart ontworpen en kan de afvoer van het Maas water naar het benedenrivierengebied niet regelen. De afvoer van de Maas te Lith komt tot stand via een regelbare overlaathoogte; men tracht hier onmiddellijk bovenstrooms van de stuw een peil te handhaven van N.A.P. 4,60 m. Het getij aan de benedenstroomse zijde van de stuw kan zich niet via de overlaat in het eerste stuwpand doen gevoelen. r ~-s - i- is Ni! Z CS fc S. w ff I lil gl I- I 111 i I I lil Fig. 4 Hoog- en Laagwaterstar - den als functie van de afstand bij een afvoer van 1500 m3/sec van de Bovenrijn en gemiddeld getij in zee, wanneer de Haring vlietsluizen gesloten zijn. Resu - taten van het Deltar-onderzoek Foto: Stuw met schutsluis nabi Amerongen 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1970 | | pagina 16