gebied in België en in Frankrijk. De afvoer
van Rijn en Maas zijn derhalve nauwelijks
gecorreleerd. In een grafiek zou men zien
dat de afvoerkrommen van beide rivieren op
onregelmatige wijze van elkaar afwijken. In
het vervolg van dit artikel zal bij elke op
gegeven Rijnafvoer de Maasafvoer zodanig
gekozen worden, dat er evenveel kans be
staat, dat deze Maasafvoer er onder als er
boven ligt. We noemen dat dan de 50%-kans-
afvoer van de Maas.
De afvoerverdeling van het benedenrivieren
stelsel kan dus bestuurd worden door twee
regelpunten, de stuw te Driel en de Haring-
vlietsluizen. Van invloed zijn voorts de
aftappunten, zoals dat in de Flollandse
IJssel te Gouda en het toekomstige inlaatwerk
voor het Zeeuwse Meer in de Volkerakdam.
De getijbeweging in zee, die mede een
belangrijke rol speelt bij de afvoerverdeling
in het benedenrivierengebied, is een van dag
tot dag verschillend fenomeen; men behoeft
alleen maar te denken aan doodtij, normaaltij
en springtij. In dit artikel zullen wij veronder
stellen dat in zee steeds het gemiddeld getij
aanwezig is. Onder gemiddeld getij wordt
verstaan een getij waarvan onder meer het
FI.W. en het L.W. waarden hebben die
verkregen zijn door het gemiddelde te nemen
van de FI.W.'s en de L.W.'s uit een lange reeks
van waarnemingen, terwijl de tijdstippen van
hun optreden zijn verkregen door de tijd
stippen bij alle H.W.'s en L.W.'s ten opzichte
van de maanculminatie van de plaats van
waarneming te middelen. Dan nog is het
onzeker of dit gemiddeld getij voor ons doel
bruikbaar is. Het is namelijk onzeker hoe de
verticale getijden te Hoek van Holland en
in de mond van het Haringvliet in de naaste
toekomst zullen veranderen tengevolge van de
aanleg van een nieuwe havenmond - waarvan
de leidammen enkele kilometers verder in zee
zullen steken dan thans -, van de overige
Europoortwerken en van de natuurlijke
aanpassing van de bodemfiguratie in de mond
van het Haringvliet als gevolg van de
binnenwaarts gelegen afsluiting.
In het vervolg van deze uiteenzetting worden
de veranderingen in de getijbeweging in
het benedenrivierengebied beschouwd uit
gaande van gegeven Rijnafvoeren en de
bijbehorende 50%-kans-Maasafvoer, het
gemiddeld getij in zee, het stuwprogramma
S 250 van de Rijn en het spuiprogramma van
de Haringvlietsluizen. Aangenomen wordt dat
de sluizen tot een Rijnafvoer van 1500
m3/sec. gesloten blijven terwijl de door-
stroomopening van de sluizen bij hogere
afvoer vergroot wordt, en wel steeds zo, dat
de 300 mg Cl'/I grens beneden de Hollandse
IJssel blijft.
rn de afgelopen jaren is aan de hand van
modelproeven en berekeningen een prognosr
opgesteld ten aanzien van de waterbeweging
in het benedenrivierenstelsel na het gereed
komen van het noordelijk Deltaplan. De onder
zoekingen betreffen de waterbeweging in het
benedenrivierengebied hebben trouwens noc
steeds voortgang.
Teneinde de veranderingen in de water
beweging aanschouwelijk te maken hebben
wij voor een aantal peilschaalstations,
namelijk die te Hoek van Holland, Rotterdam
Dordrecht, Willemstad, Hellevoetsluis en
Goidschalxoord, de H.W.- en L.W.-lijnen
getekend die gelden vóór de afsluiting van h et
Volkerak, respectievelijk na de afsluiting var
zowel het Volkerak als het Haringvliet. In he
vervolg spreken we kortheidshalve van
To en Ti (fig. 3).
De H.W.'s en L.W.'s te Hoek van Holland
blijken nog in geringe mate afhankelijk te zijn
van de Rijnafvoer, zodat strikt genomen het
verticaal getij te Hoek van Holland niet als
onveranderlijke getijrandvoorwaarde mag
worden ingevoerd. Daarom is bij de onder
zoekingen het zee-einde van het huidige
noorderhoofd als randvoorwaarde ingevoerc
De H.W.-lijnen en L.W.-lijnen te Rotterdam
ondergaan reeds een duidelijk grotere ver
andering ten gevolge van de afsluiting van het
Haringvliet en het spuiprogramma met de
Haringvlietsluizen.
Te Dordrecht worden de veranderingen in da
H.W.'s en de L.W.'s nog veel sprekender dan
te Rotterdam. Bij een afvoer van de Bovenri n
van 1500 m3/sec., waarbij de Haringvlietsluizer
gesloten zijn, loopt het L.W. 85 cm minder
laag weg dan vroeger; het komt niet meer
onder N.A.P. Ook het H.W. ondergaat een
opmerkelijke verandering. Ten opzichte van ie:
H.W. van vóór de afsluiting van het Volkerat
daalt het 40 cm. Bij bovengenoemde afvoer
daalt het tijverschil dus van 190 cm tot 65 <m
In het Haringvlietbekken zijn de veranderint er
in de H.W.'s en L.W.'s het grootst. Te
Willemstad bedraagt het getijverschil bij
gesloten Haringvlietsluizen nog maar 20 cm
Bij een afvoer van 1500 mVsec. is het L.W.
ten opzichte van dat vóór de afsluiting van ie'
Haringvliet gedaald met 70 cm en het L.W.
gestegen met 130 cm.
Wanneer de sluizen bij hogere Rijnafvoerer
in de ebperiode worden geopend nemen d«
tijverschillen geleidelijk aan weer toe, zoal
ook blijkt uit de grafieken voor de andere
stations. Bij Rijnafvoeren groter dan 5000
mVsec., wanneer de Haringvlietsluizen ge-
72