iiet een opmerkelijke verandering zowel in mplitude als in fase. Bij de hierdoor ver- urzaakte stromen voegt zich dan voor iedere etijrivier in het benedenrivierengebied het andeel in de afvoer van Waal, Lek en Maas. fig. 5 is het aandeel van de afvoer van /aal, Lek en Maas voor ieder der beneden- vieren zowel voor toestand To- als voor estand Ti aangegeven, zowel in grootte als richting. De meest opmerkelijke verandering dat de bovenafvoer langs de Kil en het Spui olledig van richting veranderd is. Bij To loopt e afvoer van het bovenwater in de Kil n het Spui van noord naar zuid, en bij Ti an zuid naar noord. Door deze verandering jllen de getijstromen in de Kil en het Spui abij de Oude Maas groter worden dan aan e zijde van het Haringvlietbekken. 'anneer de afvoer van de Bovenrijn groter ordt dan 1500 m3/sec. en de sluizen ieidelijk aan gedurende de ebperiode verder v orden geopend, neemt de afvoer langs pui en Kil eerst af, om tenslotte bij voldoende c ote spuiopening van de sluizen weer c zelfde richting aan te nemen als bij de toestand. izelfde verschijnsel zou zich kunnen v ordoen indien bij een lage Rijnafvoer met 6 n grote opening van de Haringvlietsluizen t spuid zou worden. De afvoer door de Noord 2 u dan inplaats van naar het noorden naar f t zuiden gericht zijn. In dit geval zou een f rmanente stroom ontstaan vanaf de mond n de Waterweg naar het Haringvlietbekken van daar naar zee. Een dergelijke cir- latiestroom zou in korte tijd het gehele ■nedenrivierengebied doen verzilten. ot het moment van de ingebruikneming van e Haringvlietsluizen als regelinstrument zijn Ie sluizen gedurende het gehele getij ge pend. Ten gevolge van de blokkering van et Rak van Scheelhoek kan het getij dan jwel alleen via de geheel geopende sluizen ■t Haringvliet binnendringen. Hierdoor zal mping optreden van het getij landinwaarts n de sluizen. Het tijverschil neemt te WiI- mstad af van 165 cm tot 145 cm en te rdrecht van 170 cm tot 155 cm. s bij een Rijnafvoer groter dan 1500 /sec. zal met de sluizen geloosd worden; t betekent dat de sluizen gemiddeld onge- sr 150 dagen per jaar gesloten blijven. In mers met een lage Rijnafvoer, zoals in •7 en 1949, zal zelfs gedurende een reeks maanden geheel niet of nagenoeg niet josd worden. aslotte volgt nog een enkele opmerking ;r de omstandigheden bij hogere afvoeren. Rijnafvoeren groter dan 5000 m3/sec. zullen de sluizen vermoedelijk gedurende de eb volledig openstaan. Tijdens zeer hoge Rijnafvoeren, zoals de 12500 m3/sec. van 1926, zullen de sluizen slechts gedurende een beperkt aantal uren per getij gesloten zijn; met andere woorden, ze zijn dan ook nog gedeeltelijk tijdens de vloed open. Bij nog hogere Rijnafvoer zal de tijd van sluiting steeds korter worden, zodat bij zeer extreme omstandigheden voor wat de Rijn- en Maas- afvoer betreft een toestand wordt bereikt als was ter plaatse van de sluizen slechts een open sluitgat aanwezig met een effectieve doorstroomopening beneden N.A.P. van 6000 m2. Uiteraard zijn dan de stuwen in de Nederrijn en Maas geheel geopend. De voor de veiligheid maatgevende water standen langs de bovenrivieren zelf worden bepaald door de extreme afvoer van 18000 m3/sec., die een kans van optreden heeft van gemiddeld 1 dag per 1000 jaar. De bij deze zeer extreme afvoer behorende waterstanden zullen nauwelijks beïnvloed worden door het Deltaplan; wel door kunstmatige en natuurlijke veranderingen in de rivier- en bodemfiguratie van de bovenrivieren. In het eigenlijke benedenrivierengebied zelf, beneden Schoon hoven en Werkendam, worden de water standen wel beïnvloed door het Deltaplan. In dit gebied blijven de maximale maat gevende stormvloedstanden bepaald door het optreden van een hyperstorm als waarop de beveiliging van het Deltaplan is gericht. Tenslotte kan de vraag gesteld worden hoe lang het duurt voordat een wijziging in de afvoer, veroorzaakt door het openen of sluiten van de Haringvlietsluizen, merkbaar wordt in de stromingen op de benedenrivieren en speciaal op de Nieuwe Waterweg. In een volgend Bericht wordt hierop nader ingegaan. 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1970 | | pagina 21