het jaar 1969 werd vanuit Goeree-Over-
akkee een damvak in het Springersdiep
itgebouwd, waarvan het einde zal dienen als
:oordelijk landhoofd van het sluitgat de Kous
ie Bericht nr. 48, mei 1969, blz. 404 e.v.).
m het andere landhoofd te vormen, 908 m
jidelijker, moet het damvak op de Kab-
elaarsbank met 250 m worden uitgebreid,
an deze uitbreiding zal nagenoeg hetzelfde
warsprofiel worden gegeven als aan de kop
an het damvak door het Springersdiep. Ook
e landhoofdconstructies van beide dam-
akken zijn eender.
>m de bodem te beschermen tegen het hier
erwachte tamelijk grote verval zullen aan
eide zijden van elk landhoofd twee klassieke
inkstukken worden gezonken met een zooi
ronder. Op andere plaatsen langs de kop van
lie dam, waar het te verwachten verval kleiner
is, zal een bezinking van klassieke stukken
rnder zool worden aangebracht. Omdat het
amvak enigszins in de geul wordt uitge
duwd, legt men de teenbescherming hier wat
ger aan dan in het oude werk, namelijk
N.A.P. 0,40 m.
Is overgangsconstructie tussen deze teen-
rscherming op N.A.P. 0,40 m, die bestaat
steenkorven en een gietasfaltslab, en de
I. onnen damwand met de bovenkant op
.P. 1 m die de teenbescherming
nt in het aansluitende deel van het
vak op de Kabbelaarsbank, gebruikt men
50 cm dikke laag gepenetreerde stort-
;n. Om de teenconstructie zowel van het
rdelijk deel van het bestaande als die van
het aan te leggen damvak te beschermen
tegen golven en stroom, zal op de overgang
tussen oud en nieuw werk een 70 m lange
krib loodrecht op de dam worden uitgebouwd.
De overgang tussen de twee teenconstructies
valt daar dan juist onder. De krib wordt zo
hoog mogelijk opgebouwd met mijnsteen, die
afgedekt wordt met zinkstukken. Op de zink-
stukken wordt vervolgens een stortsteenkade
aangebracht, die daarna met gietasfalt wordt
gepenetreerd. De kruin van de krib verloopt
van N.A.P. 1 m bij de dam tot N.A.P. - 1 m
aan het einde. Beschadigingen aan de
steenkorven en de asfaltslab aan het noor
delijk uiteinde van het bestaande werk zullen
worden hersteld. Omdat de sluitingsmethode
ten tijde van de uitvoering van het damvak
op de Kabbelaarsbank, in 1966, nog niet
definitief vaststond, werd de damkruin op de
noordelijke kop van dit damvak destijds niet
aangebracht: men wilde de mogelijkheid
openhouden hier een werkterrein in te richten
zodra de noodzaak daartoe zou blijken. Door
de uitbreiding van het damvak komt nu
voldoende opslagruimte beschikbaar voor de
stortmaterialen die nodig zijn. De damkruin
kan nu dan ook worden aangebracht. Om het
daartoe benodigde zand te kunnen opspuiten
moeten de draineerpijpjes die tijdens de
aanleg in 1966 in de teen van het damvak
werden aangebracht, worden geopend; dit om
te voorkomen dat de glooiing van gepene
treerde steen wordt opgelicht ten gevolge van
de hoge waterstanden die tijdens het zand-
persen in het damlichaam zullen optreden.
Het bovenvlak van de te maken damverlenging,
dat ongeveer op N.A.P. 5,50 m komt te
liggen, wordt van een zand-cementstabilisatie
voorzien zodat het voldoende draagkracht
krijgt voor het werkverkeer en de opslag van
materialen voor de uitvoering van de caisson
sluiting.
De bodembescherming in het sluitgat Kous
Op grond van waterloopkundige overwegingen
en mede met het oog op de bestaande
bodemligging wordt de drempel in het sluitgat
Kous aangelegd met de bovenkant op
N.A.P. - 10 m. Tijdens de sluiting moet de
drempelafdekking bestand zijn niet alleen
tegen grote stroomsnelheden, maar ook tegen
de gevolgen van het grote verval van 2,5 a
3 m, dat juist na de sluiting van de schuiven
bij bijzondere omstandigheden kan ontstaan
aan weerszijden van de geplaatste caissonrij.
Om te voorkomen dat onder zulke omstan
digheden materiaal van onder de drempel en
77