van de berekening het windveld dat de storm
vloed teweegbrengt. Gevonden werd, dat bij
voldoende waterdiepte een golfhoogte van
7 m en een golfperiode van 12 seconden
maatgevend zijn.
Voor de bepaling van de kruinhoogte is
verder van belang, welk criterium voor de
wateroverslag wordt aangehouden. Aanvanke
lijk heeft men gemeend de hoeveelheid toe
laatbaar overslagwater te kunnen vaststellen
door metingen bij de huidige situatie en door
simulering van de stormvloed van 1953, maar
de onzekerheid over de werkelijk opgetreden
golfhoogten heeft het niet mogelijk gemaakt
tot een voldoend nauwkeurige bepaling te
komen. Daarom is tenslotte het door de
Deltacommissie aanbevolen criterium van 2%
golfoverschrijding aangehouden. Naast deze
veronderstelling aangaande het aantal golven
dat de kruin bereikt of overschrijdt, is ter
vergelijking toch ook de hoeveelheid over
slagwater bepaald, zonder dat deze bepaling
overigens nog van invloed was op de vorm
geving van het profiel. Als dwarsprofiel van
het model is gekozen een tot 1/40 verkleind
profiel van de Hondsbossche Zeewering op
25 m ten noorden van hoofd 12 van deze
zeewering, en wei het gedeelte gelegen tus
sen N.A.P. - 10 m en N.A.P. 5 m. Dit
profiel is representatief voor de Hondsbossche
Zeewering en dus tevens bruikbaar en meer
zekerheid gevend voor de Pettemer Zee
wering, waarvan de onderzeese oever immers
over het algemeen iets ondieper ligt. De cor
rectie op de invalshoek van de golven is niet
in rekening gebracht, omdat ze klein is ten
opzichte van de fout in de veronderstelde
golfhoogte zelf.
Getracht is om op de plaats waar de bodem
op N.A.P.-10 m ligt, dat is op 700 m uit de
kust, een golfhoogtespectrum in te stellen dat
dezelfde kenmerken heeft als het spectrum
dat tijdens zwaardere stormen is waarge
nomen aan de golfmeetpaai voor de kust bij
Katwijk. Dit spectrum wordt gekenmerkt door
verhoudingsgetallen tussen golfhoogten die
door 3, 15 en 50% van de golftoppen worden
overschreden en die met de symbolen H3,
H15 en H50 worden aangeduid. Voor het be
doelde spectrum gelden de volgende ver
houdingsgetallen: H3 H15 1,15 en
H15 H50 1,55; H15 komt ongeveer over
een met de eerder genoemde maatgevende
golfhoogte.
In het model kon het gewenste spectrum niet
geheel worden gesimuleerd, omdat de wind-
goot, waarin de golven werden opgewekt, te
kort was om het effect van de strijklengte van
de wind tot uitdrukking te brengen; om dit
effect te benaderen moest de windsnelheid
worden overdreven o.a. door 'knijpen' van de
snelheidsverdeling, en moest van de golf-
machine gebruik worden gemaakt om de ge
wenste periode te verkrijgen. Dit gaf een,
gezien de omstandigheden, bevredigender
resultaat. In dit model en onder deze om
standigheden zijn verschillende profielvorme i
boven N.A.P. 5 m beproefd.
Toen de hoeveelheid overslagwater nog als
criterium werd aangehouden, heeft men daa -
van uitgaande een eerste selectie uit de
mogelijkheden gemaakt. Daarbij bleek dat
een taludhelling van 1 :3 boven een buiten
berm van 15 tot 20 m breedte het meest ge
wenste profiel zou opleveren.
Nadat enige wijzigingen in het model waren
aangebracht, waarbij onder meer de model-
schaal werd gewijzigd in 1 50, zodat het
golfspectrum beter kon worden weergegeve
zijn de proeven voortgezet op de voorlopig
geselecteerde profielvormen.
In dat stadium is naast het aantal de kruin
bereikende en/of overschrijdende golven -
het criterium van de Deltacommissie - ook
de hoeveelheid overslaand water bepaald ter
globale vergelijking met de opgetreden storn
in 1953.
Daarbij is onder meer verondersteld dat de
onderzeese oever in de toekomst tot 2 m
lager kan komen te liggen dan thans.
Als resultaat van de proeven op schaal 1 :51
is gebleken dat bij 2%-golfoverslag de kruii
van een dijk met een 15 m brede berm op
N.A.P. 11,00 m moet liggen. Bij een 20 m
brede berm kan de kruin slechts weinig lag;r
worden gelegd n.l. op N.A.P. 10,90 m.
Bij een diepliggende oever moeten deze hoe g-
ten met 30 en 10 cm worden vermeerderd.
Nieuwe dwarsdoorsnede
Uit overwegingen van veiligheid zowel als
zuinigheid is de keuze gevallen op een pro
fiel met een buitenberm van 15 m breedte en
een kruin op N.A.P. 11,30 m.
De aanleghoogte van de dijk is bepaald op
tenminste N.A.P. 11,70 m. Daarbij is, be
halve met het ontwerppeil en de golfoploof
rekening gehouden met buioscillaties tot 15 ;m
bij een golfoploop van 6 m, met de reiatiev;
bodemdaling - 5 cm in 25 jaar - en met de
zetting van de bodemlagen die door het
Laboratorium voor Grondmechanica voor haf
grootste deel van het werk werd bepaald op
20 cm. Op het werk diende verder te wordt n
bepaald, hoeveel overhoogte voor de klink
van de ophoging in rekening moet worden
gebracht.
96