A1-4J
V ï3r
I-
abelbaanbedrijf eenmaal begon, werd het
den van raaien dwars op de drempel te ge-
aarlijk. Daarom werden de raaien in het ver-
olg evenwijdig genomen aan de as van de
.abelbaan, met een onderlinge afstand van
i m. Dagelijks werd of aan de zeezijde of
an de rivierzijde gelood tot 335 m uit de as
n de kabelbaan. Het nadeel van dit systeem
natuurlijk dat de raaien nu ook evenwijdig
epen aan de rand van de bodembescher-
ing; ontgrondingen vlak naast de bescher-
;ng en de daarbij voorkomende taludhellin-
en waren op zo'n manier moeilijk te bepalen,
et behulp van de 'Krabbe', die lodingen uit-
oert over een breedte van 40 m ineens, en
aarbij het voordeel heeft ook bij tamelijk ruw
ater stabiel te liggen, was het evenwel toch
nogelijk een aanwijzing te krijgen over het
epteverloop tussen twee raaien. De diepte
g. 1 Een registratie van de
oogteligging van de damkruin
het Rak van Scheelhoek, ver
regen met het peilschip 'Krab
be', op 14 februari 1970
- 1
werd in dat geval niet alleen met de bodem
beschrijver bepaald, maar ook met het regis
trerend echolood dat in de as van het schip
is aangebracht. De blokkendam werd aldus
zolang het kon omstreeks de H.W.-kentering
afgelood door de 'Krabbe', die dan de as
van de kabelbaan volgde. De kruin van het
zuidelijk damgedeelte kwam door de gebezig
de wijze van storten 3 m zeewaarts, en de
kruin van het noordelijk damgedeelte 3 m
rivierwaarts van die lijn te liggen, en met het
oog daarop werd aan boord van de 'Krabbe'
tijdelijk een registrerend echolood opgesteld
waarvan de oscillator eveneens 3 m uit de
as van het vaartuig stond. Uit de registraties
van het echolood werd een lengteprofiel over
de kruin van de blokkendam getekend; met
behulp van de bodembeschrijver kon worden
gecontroleerd of de kruinlijn exact gevolgd
was. Bovendien werden aan de registraties
daarvan acht dwarsprofielen van de dam
ontleend. Van 30 januari tot 4 maart werd
de blokkendam eens per week met de
'Krabbe' afgelood; op 28 februari kon nog
maar 75% van het traject worden opge
nomen, en na 4 maart werd de vaardiepte
overal zo gering dat de 'Krabbe', die minstens
1.75 m vaarwater nodig heeft, zich er niet
meer waagde. De hoogteligging werd nadien
wekelijks bepaald door schatting. Vanaf een
vlet die zo dicht mogelijk onder de dam voer,
werd de ligging van elk vak van ongeveer
gelijke hoogte gemeten. De dwarsprofielen
kwamen tot stand doordat men een vaartuig
met de kop tegen de kruin voer, en van daar
af om de meter met een slaggaard en een
zwaar lood de hoogte en de diepte opnam.
Het N.A.P.-vlak werd herleid uit de water
stand van het ogenblik.
121