2 De 'Krabbe' aan het loden
boven de bodembescherming bij
de blokkendam
3 Stroommeting boven de
blokkendam op 9 oktober 1968
tig. 4 bij allerlei omstandigheden van getij
en bovenafvoer ongeveer aan elkaar gelijk
waren. Om de afvoerverdeling van het Haring
vliet over sluizen en sluitgat te kunnen be
palen werd op 9 juli 1969, toen het sluitgat
praktisch voltooid was, een stroommeting ver
richt in de lijn van de kabelbaan, en in
raaien evenwijdig aan de as van de sluizen
op afstanden van 150 m rivierwaarts en 180 m
zeewaarts.
Snelheidsmetingen met drijvers boven de
dam-in-opbouw vonden plaats toen het pro
fiel voor 15 a 20% was geblokkeerd; met
Ott-molens werd de snelheid gemeten toen
het profiel was verminderd met 30%, en in
een raai haaks op de dam toen er nog 38%
van het profiel resteerde. Toen het profiel
voor 52, 76 en 100% was geblokkeerd werden
opnieuw afvoermetingen gedaan, in raaien op
200 m afstand van de dam en van de sluizen.
De felle stroom maakte het toen niet raad
zaam dichterbij te komen, hoewel een meting
op deze afstand het risico in zich borg dat
het water na het meetpunt alsnog kon afbui
gen in de richting van de sluizen.
In zes openingen van de uitwateringssluizen
werden stroommetingen gedaan toen het Rak
van Scheelhoek voor 90 a 99% was ge
blokkeerd.
Op de sluisvloer kon niet worden geankerd;
daarom werden de meetboten vastgelegd aan
nylonkabels die dwars over de sluisopenin-
gen waren gespannen. De grootste stroom
snelheid in de sluisopeningen bedroeg bij
deze metingen gemiddeld over de verticaal
3,5 m/sec; in één geval werd een opper
vlaktesnelheid van 4,4 m/sec gemeten. Het
verval over de openstaande sluis bedroeg
maximaal 40 cm.
De afvoer die door de blokkendam bleef
plaatsvinden toen die geheel op hoogte was
gekomen, werd ook weer afzonderlijk bij
vloed en bij eb gemeten. Vanwege de geringe
stroomsnelheid moesten de vaartuigen nu zo
dicht mogelijk bij de dam worden verankerd
en zelfs aan de achterzijde op de dam zelf
vastgelegd.
Nadat de blokkendam was voltooid werd met
drijvers een onderzoek verricht naar de toe
stroming van water van de dam in de richting
van de sluizen. 4 m diep reikende drijvers
werden in het water gezet en met het oog
gevolgd. Bij eb lukte de proef; bij vloed
niet, omdat de drijvers toen vastliepen in de
ankerdraden van aan de zeezijde liggende
werkschepen.
Bij de interpretatie van de stroommetingen
moet men steeds bedenken dat de boven
afvoer tijdens de bouw van de beteugelings-
123