Zettings- en wrijvingsproeven. Tweede reeks Nog steeds worden de proeven voortgezet waarmee men de drukverdeüng nader wil bepalen tussen doorlaatcaissons en de drempel waarop ze geplaatst worden, als ook de wrijvingsweerstand van de drempel bij zijdelingse belasting van de caissons, zoals die optreedt ten gevolge van water standsverschillen en golfdrukken. De uitkomsten van de eerste reeks proeven, beschreven in Bericht nr. 34 (november 1965), bleken zeer waardevol te zijn voor het verdere ontwerpwerk aan de doorlaat caissons voor het Volkerak en voor het Sluitgat Kous van het Brouwershavensche Gat, hetgeen onder meer daarin blijkt dat de voorheen bij de berekeningen steeds aange houden wrijvingscoëfficiënt van 0,33 - die eigenlijk vooral op overlevering berustte - op grond van deze metingen kon worden gesteld op 0,5 a 0,6, afhankelijk van de bodemvorm van de caisson. Men kon voor de caissons dus toe met minder zwaarwichtige construc ties dan altijd was verondersteld, en dat be tekende een aanzienlijke besparing op de bouwkosten. Dit eerste onderzoek, dat zich afspeelde in een proefopstelling nabij de vaste verankering van de kabelbaan over de Grevelingen, betrof alleen statische belastin gen op de caissons en werd gedaan op één soort steendrempel. Het liet derhalve vragen naar het effect van wisselende golfbelasting en van een verandering in de drempelcon structie onbeantwoord. De noodzaak om ook andere drempelvormen in de proeven te betrekken deed zich onge veer een jaar daarna reeds voor, toen uit het waterloopkundig onderzoek bleek dat de stroomsnelheden over de drempel in het Volkerak groter zouden zijn dan aanvanke lijk was aangenomen. Een van de voorge stelde maatregelen tegen aantasting van deze drempel was het penetreren met asfalt- mastiek van de steen waaruit die drempel was opgebouwd. Aangezien de caissons een vlakke onderkant zouden krijgen rees de vraag of het asfalt in deze drempel onder de bovenbelasting van de caissons niet on der een zodanige vloeistofspanning zou komen te staan dat de wrijving tussen de stenen geheel of ten dele teloor zou gaan. Bij een geribde bodem zou dit verschijnsel zich eveneens kunnen voordoen, maar het effect ervan zou minder behoeven te worden gevreesd, omdat het asfalt zijn taaiheid immers zou behouden en de zijdelingse be lastingen op de caissons van betrekkelijk korte duur zouden zijn. Hoe groot dan overi gens de zijdelingse verplaatsingen zouden zijn, bleef een open vraag. Verder bestond er behoefte om voor de drempelconstructie van het sluitgat Kous ook de vroeger toegepaste oplossing met klassieke zinkstukken in de voorbereidende proefnemingen te betrekken. Omtrent de wrijvingscoëfficiënt tussen vlakke en geribde caissonbodems en een dergelijke drempel was uit onderzoek niets bekend. Om op deze vragen zo mogelijk een ant woord te vinden werd begin 1967 besloten enkele proeven te herhalen met meer aan de werkelijkheid aangepaste belastingvaria ties en verder ook enkele andere drempel constructies op hun terzake geldende eigen schappen te onderzoeken. Om de kosten te drukken is aanvankelijk overwogen de proeven op kleinere model- schaal te verrichten dan 1 1. De hardheid van de steen en de verbrijze ling ervan die in de werkelijkheid optreedt, zijn echter niet op schaal te reproduceren en het effect van die invloeden zou dan teloor gaan. De fysische eigenschappen van de asfaltmastiek tussen de steenbrokken waren bovendien volledig onbekend. De tijd ontbrak om deze eigenschappen door in leidende proeven te onderzoeken en het 148

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1970 | | pagina 38