weerszijden van de sluizen, die tot taak heb ben de stabiliteit van de sluizen bedreigende ontgrondingen te voorkomen, zijn het onder werp geweest van intensief modelonderzoek. De geconcentreerde lozing van grote hoeveel heden water zou de zandige bodem aan weerszijden van de sluizen uitschuren, wan neer daar geen speciale maatregelen tegen over werden gesteld. De uitschuring vindt vroeg of laat toch plaats, het is alleen zaak, haar zover mogelijk van de sluizen vandaan te houden. De stortebedden, zoals men de bodembeschermingen in de omgeving van de sluizen noemt, moeten zelf bestand zijn tegen hoge stroomsnelheden. Uit het modelonder zoek is gebleken, dat een situatie waarbij één schuif tengevolge van onderhoudswerkzaam heden of door een storing niet kan worden geheven, maatgevend is voor de ontgron dingen. De sterke wervelstraten die door deze schuif worden opgewekt bleken in staat zware stukken stortsteen van vele honderden kilo's te verplaatsen. Het was derhalve ge raden het eerste deel van de stortebedden te construeren als een aaneengesloten beton plaat, gefundeerd op palen die zowel druk als trek konden opnemen. De wervelstraten nemen in benedenstroomse richting af, zodat de betonconstructie verder op kon overgaan in een filterconstructie, op gebouwd uit grind en stortsteen. Vervolgens moest zorg gedragen worden voor de stabiliteit van de rand van het stortebed; onmiddellijk na de beëindiging ervan begint de stroom het zand uit te schuren, zodat het stortebed gevaar zou lopen langs de rand van de gevormde kuil af te brokkelen. Een spe ciale eindconstructie waarbij tetraëders, ge punte betonblokken, zijn gebruikt, heeft hier de oplossing gebracht. In de praktijk is in middels de noodzaak van de stortebedden gebleken: de bodem van het Haringvliet, die ter plaatse oorspronkelijk lag op N.A.P.-5 a 6 m, is op sommige plaatsen waar geen bodembescherming werd aangebracht, ver diept tot N.A.P.-20 m. Om te kunnen beoordelen tot hoever de ont grondingen aan de randen toelaatbaar kon den worden geacht in verband met de stabili teit van het kunstwerk, was ook grondmecha- nisch onderzoek vereist. Hiervoor zijn sonderingen, boringen en dicht heidsmetingen uitgevoerd. Vooral deze laatste soort metingen vormde een nieuw element in het grondmechanisch onderzoek. Voor het eerst bij de Haringvlietsluizen op grote schaal verricht, vindt de dichtheidsmeting thans uit gebreide toepassing bij elk sluitgatonderzoek, dus ook bij het grondmechanisch onderzoek in het Rak van Scheelhoek. De uitkomsten van de metingen ter plaatse van de uitwat< ringssluizen toonden aan dat de stabiliteit van het ontworpen kunstwerk verzekerd w s, en dat de te verwachten ontgrondingen ge n gevaar zouden opleveren. Het zal echter nodig zijn de bodemontwikkeling beneden strooms van de sluizen regelmatig door middel van lodingen te volgen om tijdig op onverwachte ontwikkelingen te kunnen res geren. Ook de fundering van het betoncon plex zelf vereiste een diepgaand grondmec ia- nisch onderzoek. Uit een oriënterend onderzoek ter plaatse an de bouwput bleek dat de ondergrond daar overwegend uit zand bestaat. In een vrij di ke laag zand onder de oppervlakte bevinden ch echter kleilaagjes, weliswaar van geringe dikte maar toch in een zodanig grote en vooral ook wisselvallige hoeveelheid, dat t j fundering op staal van het kunstwerk, waa oij de constructie dus onmiddellijk op de ond r- grond rust, met grote zettingen en vooral c Dk grote zettingsverschillen rekening moest war den gehouden. Vooral zettingsverschillen fis sen de pijlers onderling waren ontoelaatbe ar, vanwege de vereiste aansluiting van de sc ui- ven, zodat besloten moest worden om de pijlers op palen te funderen. Deze funderingsmethode wordt in Nederla d veelvuldig toegepast; toch rezen in het ge> al van de Haringvlietsluizen een aantal moeil ke vragen, die alleen met zeer speciale proef nemingen konden worden opgelost. Allere rst het probleem van de toelaatbare trekkrach op de palen onder de sluisvloer. Afhankeli van de waterstand boven de sluisvloer en e grondwaterstand onder de vloer kunnen al resultaat een naar beneden of naar boven gerichte kracht op de vloer werken. De op waarts gerichte kracht moet deels door he gewicht van de vloer en deels door de pal n worden opgenomen. Met het oog hierop moest een veilig toelaatbare trekkracht pe paal worden vastgesteld. Ook de funderinc van de pijlers leverde problemen, vooral vo rt- vloeiend uit het feit dat onder de pijlers ze r grote aantallen palen zeer dicht bij elkaar geheid zouden moeten worden om de op tredende krachten naar de ondergrond ovc te brengen. Door de geringe onderlinge pa I- afstand zou de ondergrond tijdens het heie zodanig verdicht kunnen worden, dat de to - laatbare kracht per paal vergroot kon word n. Ook hiernaar werd een onderzoek ingestel met een uitgebreid proevenprogramma, wa r- bij er ook mee werd gerekend dat de hori zontale belastingen die afkomstig zijn van e waterdruk en de golfbelasting op de schuiv n, 186

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1970 | | pagina 20