Df Hydrografische
as >assirtg van het
nc rdelijk Deltabekken
De escherming die de afsluiting van het
Vo erak en het Haringvliet bieden aan het
no delijk Deltabekken, zowel tegen storm-
vlo ten als tegen de penetratie van zout,
ovi reft verre de nuttige uitwerking die een
vie of vijf-eilandenplan voor het betrokken
ge. ed zou kunnen hebben. Na de afsluiting
var de Brielse Maas bestaat er dan ook geen
red n, nog enig onderdeel van deze plannen
ten iitvoer te leggen. De vraag is echter, of
de aterstaatkundige basisstructuur van het
no' delijk Deltabekken met de afsluiting van
he Haringvliet thans zijn definitieve eindvorm
hei gekregen, dan wel of daar toch nog
be ngrijke mutaties in zullen moeten worden
aai iebracht.
De iructuur-in-hoofdlijnen van het systeem
var waterlopen in het noordelijk Deltabekkeri
he zijn huidige gestalte in hoofdzaak te
da en aan de natuurlijke invloeden van de
riv - en getijstromen die er eeuwenlang op
he en ingewerkt. De mens heeft in de
las ie honderd jaar weliswaar een aantal
nie onbelangrijke ingrepen verricht, maar die
he ren het natuurlijk gegroeide evenwicht
ge geweld aangedaan. De tegenwoordige
str tuur draagt dan ook nog steeds duidelijk
he empel van het natuurlijk spel der stro-
mi en getijden zoals zich dat tot voor kort
ta ijk onbelemmerd kon afspelen. De af-
sli g van het Volkerak en vooral ook van
he aringvliet heeft in die situatie thans
dr sche verandering gebracht. Het spel der
ge en heeft zich door deze werken in be-
lar ke mate moeten wijzigen; het kan
bo dien door manipulaties met de Haring-
vl, uizen van ogenblik tot ogenblik worden
be oed. Voegt men daar nog de invloed
aa ie die de kunstmatige verdieping van de
mond van de Nieuwe Waterweg en de aanleg
van de nieuwe havenmond te Hoek van Hol
land hebben op de waterloopkundige toe
stand, dan dient men zich wel af te vragen
of de oude structuur nog wel bij deze nieuwe
toestand past, en of er misschien geen
verdere belangrijke correcties en wijzigingen
in het rivierenstelsel zouden moeten worden
aangebracht om een bevredigende even
wichtstoestand te bereiken.
Dit probleem kwam uiteraard dadelijk naar
voren toen de mogelijkheid van een afsluiting
van het Volkerak en het Haringvliet als onder
deel van de basisstudies voor het Deltaplan
voor het eerst werd overwogen. In de eerste
plaats rees de vraag hoe het stelsel van de
benedenrivieren op deze ingrepen zou rea
geren indien het daartoe de vrijheid kreeg.
Zouden sommige riviertakken tot ontoelaat
bare diepten gaan uitschuren, zodat de oever-
belangen en de zoetwaterhuishouding van
grote gebieden in het gedrang zouden komen;
zouden andere riviertakken misschien sterk
verzanden, tot schade van de scheepvaart; en
moest misschien verwacht worden dat som
mige riviertakken de neiging zouden vertonen,
hun loop te verleggen? Om dit te kunnen be
oordelen was het niet slechts vereist nauw
keurig te onderzoeken hoe het stromings
regime zich zou wijzigen, maar ook welke
gevolgen zulke wijzigingen zouden hebben
voor de fijne beweeglijke zandbodem van de
riviertakken. Van tevoren diende men derhalve
enigermate te kunnen aangeven waar erosie
en waar sedimentatie tengevolge van deze
veranderingen te verwachten zouden zijn. In
beginsel hing daarmee natuurlijk de vraag
samen, hoe dan met de Haringvlietsluizen
zou kunnen en moeten worden gewerkt. De
sluizen dienen immers als het ware als veilig
heidsklep, ze zullen slechts dan moeten wor
den geopend, wanneer de rivierafvoer zo
groot is, dat de Nieuwe Waterweg met zijn
aantakkingen de stroom niet meer veilig kan
verwerken. Daarbij wordt niet slechts gedacht
aan de stabiliteit van de rivierbedding, maar
ook aan de veiligheid van de scheepvaart.
Gelukkig was voldoende kennis vergaard aan
gaande de invloed van de getijstromen op de
zandbeweging in het noordelijk Deltabekken
om op deze vragen een voldoende duidelijk
antwoord te kunnen geven. De plaatsen waar
onder invloed van de afsluitingen erosie dan
wel sedimentatie moest worden verwacht,
konden op grond van de berekeningen vol
doende nauwkeurig worden bepaald, terwijl
er ook globale prognoses konden worden
opgesteld voor wat betreft de mate van de
verdiepingen en verondiepingen. In het alge-
199