Ter uiden van het Bokkegat is de situatie aan ninder grote veranderingen onderhevig gev est. Het Slijkgat bleef in grote lijnen onv anderd. Wel verplaatste zich met het Bot egat een ondiepte naar buiten, die wel als arnalenplaat wordt aangeduid en die get elijk in omvang toenam; aan de zuid- kar van de Garnalenplaat kwam langzamer- har een nieuwe geul tot ontwikkeling. In I hele mondingsgebied landwaarts van de leptelijn van N.A.P.-10 m heeft een ge leid ijke sedimentatie plaatsgevonden. De gen idelde diepte nam tussen 1956 en 1969 af n t een halve meter. Dit komt overeen met en totale sedimentatie van ongeveer 80 r joen m3. In h mondingsgebied zijn dus al vóór de afslt ing grote veranderingen opgetreden, die nu g in belangrijke mate zullen worden versneld. Om deze morfologische ontwikke lingen enigszins te kunnen voorspellen is het van belang om na te gaan op welke wijze het mogelijk is tot een prognose te komen. De morfologische ontwikkeling van een kustgebied De ontwikkeling van een kustgebied wordt bepaald door de erosie, het transport en de sedimentatie van het bodemmateriaal: zand en slib. Het transport vindt voornamelijk in suspensie plaats, waarbij de zandkorrels dus door het water van de bodem zijn opgetild. Het zogenaamde bodemtransport, waarbij de korrels zich over de bodem voortbewegen, kan ten opzichte van het transport in sus pensie kwantitatief verwaarloosd worden. De fysische processen die bij de genoemde EURO- \POORT MAASVLAKTE VOCRNE HINDERPLmmT GARNALENPLAAT GAT V.D. HAWK BOKKEGAT MOND HARINGVLIET 205

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1970 | | pagina 39