1 de twee landhoofdcaissons, die vanwege hun diepgang op de hoogwaterkentering moeten worden geplaatst, zullen de twaalf doorlaat- caissons op de aanmerkelijk gunstiger laag- waterkentering worden afgezonken. De stroomsnelheden zowel voor als na de laag- waterkentering zijn namelijk veel kleiner dan rond de hoogwaterkentering, zodat het water een geringere kracht op de caissons uitoefent. Het benodigde aantal sleepboten voor de plaatsing der caissons kan daardoor geringer zijn. Ook nemen de risico's van de plaatsings manoeuvre af naarmate de stroomsnelheid lager is. Behalve het overzichtsgetijmodel zijn bij de voorbereiding twee detailmodellen in het Waterloopkundig Laboratorium gebruikt. In deze modellen, die elk slechts een beperkt gebied rond een der sluitgaten omvatten, zijn uitvoerige ontgrondingsproeven verricht. In het model van het zuidelijke sluitgat is de wijze van opstorten van de blokkendam ge varieerd om de invloed daarvan op de plaats en de omvang van de uitschuringen vast te stellen. Er is naar gestreefd, de verdiepingen nabij de weinig stabiele Schouwense oever zoveel mogelijk te beperken. Daarvoor is het allereerst noodzakelijk dat wordt begonnen met het aanbrengen van een onder 1 op 25 hellende aanstorting tegen de oever. De stroom wordt daardoor uit de oever gedrukt en ook de ontgrondingen worden meer naar het midden van de geul verplaatst. De vol gende fasen van de opbouw zijn zo gekozen dat ook de verdiepingen bij het landhoofd aan de Middelplaatzijde beperkt blijven, ter wijl zij in het middendeel zo gelijkmatig moge lijk zijn verdeeld. Liggen zo, als gevolg van de gekozen fasering in de opbouw, de plaats 1 Overzicht van het gebied w arin de afsluitingen worden volt: >k- ken 2 Fasen van de opbouw van e blokkendam in het zuidelijk sluitgat 3 Het verloop van de vervalle i over het zuidelijk sluitgat ti lens doodtij, springtij en storm van de ontgrondingen en de verdeling en tn over het totale profiel vast, dan hangt de absolute grootte ervan nog uitsluitend af an het werktempo van de kabelbaan en van e voortgang van de werkzaamheden in het oor- delijk gat, daar deze laatste mede de stro m- snelheden in het zuidelijke bepaalt. Als de kabelbaan 140 uur per week werkt net een produktie van 1000 ton per uur, en de sluiting van het noordelijke gat sterk acht r- loopt bij die van het zuidelijke, dat wil zee jen bij de gunstigste combinatie van de bepah ide factoren voor het zuidelijke sluitgat, bedr gt de maximum ontgronding als gevolg van c 3 ebstroom aldaar 9 m. In een ongunstiger geval, namelijk wanneer de kabelbaan me dezelfde uurproduktie slechts gedurende D uur per week werkt en de vernauwing van iet zuidelijke sluitgat niet sneller gaat dan di 228

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 14