4 Te verwachten ontgrondingen in het zuidelijk sluitgat als gevolg van de ebstroom a. maximaal b. minimaal 5 Te verwachten ontgrondingen in het noordelijk sluitgat als gevolg van de vloedstroom bij toepas sing van sluitingsschema II resp. Ill 4 a SCHOUWEN MIDDEUPCAAT en zand vanaf de zijkanten in de geul voert, of wanneer er een stroomverlamming zou op treden. Het laatste zou het geval kunnen zijn wanneer het verval tussen de beide sluitgaten te klein wordt en de stroomsnelheden dienten gevolge te zeer afnemen. Wanneer de ver nauwing van het zuidelijke sluitgat voorloopt op die van het noordelijke treedt er ten op zichte van de huidige situatie een verhang- versterking op en dus een verhoging van de stroomsnelheden in de geul. De stroomrich ting valt dan bovendien vrijwel over de gehele lengte samen met de geulas. Er bestaat dus een mogelijkheid om aanzandingen in de geul tijdens de sluitingsoperaties te voorkomen. Daarnaast leverde het onderzoek belangrijke aanwijzingen op in verband met het transport van de caissons. Om te kunnen worden ge plaatst op de laagwaterkentering moeten de caissons M a 2 uur voor de kentering de Hompelgeul passeren. De stroomsnelheden op dat moment zijn bepalend voor de dan be nodigde sleepkracht en in verband met de vaarsnelheid tevens voor het totale tijdschema. De sleep heeft de stroom tijdens de tocht door de Hompelgeul in de rug. Bij sterk voor lopen van het zuiden op het noorden lopen de snelheden in de Hompelgeul op tot bijna 1,5 m/sec. Bij een meer gelijkmatige vernauwing blijven zij beperkt tot ongeveer 0,80 m/sec. Beide waarden gelden voor springtij-omstan digheden. Bij doodtij zijn zij maar weinig lager. De geringere snelheid is met het oog op de koersstabiliteit van de caissons tijdens de vaart te prefereren. Naast andere factoren die een rol spelen, zoals ontgrondingen, moet de mogelijkheid van aanzanding worden afge wogen tegen het optreden van hoge snel- 230

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 16