KLSPPENRAND
HYDRAULISCH MODE*'"
V
"^TV.
jr'
SCHOUWEN
VA.
DUtVELAN D
dingen aan weerszijden van de sluitgaten het
meest beperkt konden blijven, en diende
tevens voor de vaststelling van de afvoer-
coëfficiënten der caissons. Voor het verstrek
ken van betrouwbare informatie over het
verloop van de waterstanden, de stroomsnel-
heden en de kenteringstijden in het noorde
lijke sluitgat en de omgeving daarvan tijdens
de sluitingsoperatie, moesten de juiste hydrau
lische factoren in de modellen der sluitgaten
worden ingevoerd. Welke factoren dat zijn
is uit modelproeven in het Waterloopkundig
Laboratorium en uit reeds verrichte afslui
tingen bekend. De preciese waarden van alle
ingevoerde factoren moesten vanzelfsprekend
aan metingen in de natuur worden getoetst.
Het was allereerst noodzakelijk inzicht te ver
krijgen in het waarschijnlijk verloop van de
getijden in de maanden maart en april 1971.
De voorspelling van die getijden werd opge
steld aan de hand van de geregistreerde ge
tijden te Brouwershaven in de periode 1 mei
1965 tot en met 30 april 1966. Na harmonische
analyse van die getijden in 115 componenten
konden er de verticale getijden te Brouwers
haven voor maart en april 1971 uit worden
voorspeld. Op grond van dat gegeven werd
het vermoedelijk verloop van het verticale
getij langs de zeerand van het hydraulisch
model bepaald. De kleppen die in het model
het getij opwekken werden dienovereenkom
stig van operationele instructies voorzien, en
zo konden de proeven verricht worden op
basis waarvan het plan voor de plaatsing der
caissons is opgesteld.
Het aldus verkregen tijdschema voor de plaat
sing der caissons is vastgelegd in figuur 3;
de daarin aangegeven tijden zijn dus be
naderde tijden. Uit de onderzoekingen is g
bleken dat de snelheden gedurende de laa
uren van de eb, dus voor de kentering van
naar vloed kleiner zijn dan voorafgaand aa
de hoogwaterkentering. Besloten is derhal'
de caissons te plaatsen op de kentering vr
eb naar vloed, dus bij L.W. De twee land-
hoofdcaissons echter zullen vanwege hun
diepgang geplaatst moeten worden op de
hoogwaterkentering. Tijdens uitgebreide
simultane stroommetingen in de beide slui
gaten, uitgevoerd in juli en augustus 1970,
overigens komen vast te staan dat de kent
ringstijdstippen in het noordelijke sluitgat
langs de as van het sluitgat lang niet op h
zelfde tijdstip optreden. Het verschil bedra
maximaal 20 minuten. Bovendien kunnen
kleine tijdsverschillen optreden tussen de
kentering aan de wateroppervlakte en die
nabij de bodem.
Om tijdens de sluitingsoperatie verfijninge
te kunnen aanbrengen in deze prognose, z
in de zomer van 1970 twee nieuwe meetpa
in het Brouwershavense Gat geplaatst. De
plaats van deze meetpalen, die worden aa
geduid als BG VI en BG VII, staat aangege
in fig. 1. De waterstanden die hier in de
periode 1 augustus 1970 tot en met 28 febr
1971 zijn gemeten, zullen volgens de harm
nische getij-analyse worden ontleed in 115
componenten, en daarna dienen als uitgar
punt voor de voorspelling van het verticaa
getij ter plaatse in de maand april 1971. D
meetpalen staan zo opgesteld dat de alda;
gemeten verticale getijbeweging kan word
gebruikt voor het afregelen van de kleppe
van de zeerand van het hydraulisch model
ten einde de gemeten natuurgetijden in he
model te kunnen simuleren. Tevens worde
234