de Westerschelde kwam een intensief contact
tot stand met de studiedienst Vlissingen. Een
Belgisch hydrobioloog kreeg in het raam van
deze samenwerking gelegenheid zijn onder
zoek naar de chemische, bacteriologische en
planktonologische eigenschappen van de
Schelde gedurende drie jaar ook over de
Nederlandse Schelde uit te strekken. Het
gehele onderzoek interesseerde het Hydro-
biologisch Instituut in hoge mate, zodat het
na afsluiting van het Belgische promotie
onderzoek de maandelijkse bemonsteringen
vanuit Yerseke voortzette. De botanische af
deling van het Instituut vervult een advi
serende rol in de Commissie Inrichting Delta
wateren, met name ten aanzien van de oeco-
logische aspecten van de inrichting der toe
komstige Deltameren en van de dan buiten
dijks gelegen gebieden. In verband met deze
laatste gebieden verdiept de botanische af
deling zich ook in problemen rond de stimu
lering van duinvormende middelen die kun
nen worden aangewend om nieuwgevormde
zandlichamen vast te leggen.
Er zijn dus tal van stimulerende en vrucht
bare contacten op te sommen met de Rijks
waterstaatsdiensten in het Deltagebied. Toch
zou men met recht kunnen stellen dat het
tot nu toe vermelde nog maar de inleidende
fase is van een samenwerking die in de toe
komst veel verder zal kunnen gaan. Een voor
beeld van nauwere samenwerking kan wor
den gevonden in de proeven met kunstmatige
verwijdering van water met een hoog zout
gehalte uit diepe stroomgeulen, verricht in
1966. De hydrobiologen van het Instituut
vreesden dat het in de Deltameren praktisch
tot stilstand komende slechte Rijn- en Maas
water mogelijk van nog mindere kwaliteit zou
kunnen worden door onvoldoende circulatie
juist in geulen en troggen, en zij maakten die
vrees aan de Deltadienst bekend. Deze dienst
had dat probleem reeds onderkend, en naar
de mogelijkheden tot verzoeting van diep
gelegen watermassa's in het Brielse Gat al
een onderzoek laten instellen. Spoedig werd
door het Rijksinstituut voor de Zuivering van
Afvalwater, het Delta Instituut en de Delta
dienst een gezamenlijk project op touw gezet,
waarbij op grote diepte - 22,5 m - in het
Veerse Meer de bruikbaarheid van een ont-
ziltingsmethode met gecomprimeerde lucht
zou worden beproefd. De proef, die werd be
schreven in Bericht nr. 37 (augustus 1966),
leidde tot een zeer positief resultaat. De
luchtbellenstroom die men op de geulbodem
door geperforeerde buizen liet ontsnappen,
zorgde voor voldoende menging; immers,
48 uur na het begin van de proef was 4,5 mil
joen kg zout uit de diepe geul met meer
oppervlakkig water vermengd.
Samenwerking in deze nauwere vorm zal ook
nodig zijn bij het veel moeilijker probleem
van het vervuilde rivierwater. Weliswaar heef
men in Duitsland ingezien dat aan de snel
toenemende vervuiling van de Rijn paal en
perk moest worden gesteld, maar het gevaar
voor Nederland is daarmee nog niet gewekei
Het resultaat van de talrijke getroffen maat
regelen is geweest dat de vervuiling de afge
lopen jaren minder snel is voortgeschreden,
maar werkelijke verbetering van de kwaliteit
van het Rijnwater, zodat het voor ons geen
bezwaar meer oplevert, is nog niet in zicht.
Met name het gehalte aan zware metalen,
moeilijk afbreekbare organische bestrijdings
middelen en fosfaten blijft veel te hoog.
Fosfaatrijkdom is de basis voor een grote
algenproduktie; afgestorven algen consu
meren de zuurstof in hun omgeving, en
speciaal in diep water kan dat gevaarlijke
toestanden in het leven roepen. Er zijn wel
methoden bekend om fosfaten uit het water
te verwijderen, die ook in drinkwaterbekkens
en reinigingsinstallaties voor afvalwater wel
met succes zijn toegepast, maar die eigenlijk
niet goed bruikbaar zijn op de grote schaal
waarop men ze in de Deltabekkens zou moe
ten toepassen. Ook deze moeilijkheid heeft
de Deltadienst volledig erkend en onder oge i
gezien. Sinds 1960 is een drietal commissies
bezig om deze problemen van verschillende
kanten te bekijken. De ene commissie onder
zoekt door experimenten in het Brielse Meer
het vraagstuk van de directe chemische
defosfatering. De tweede gaat na hoe de
kwaliteit van praktisch stilstaand water in het
Haringvliet zich zal ontwikkelen. De derde
commissie onderzoekt in hoeverre comparti
mentering van de afgesloten Oosterschelde
door middel van één of twee secundaire
dammen kan bijdragen tot het verbeteren var
de waterkwaliteit in het gehele bekken of in
gedeelten ervan. In al deze commissies vindt
een hechte samenwerking plaats tussen ver
schillende afdelingen van de Deltadienst, de
biologen van het Delta Instituut, en verschei
dene andere biologische onderzoekings
instituten.
Bijdrage verzorgd door het Delta Instituut voor
Hydrologisch Onderzoek.
296