Contacten van het Delta
Instituut voor Hydrobiologisch
Onderzoek met de
Rijkswaterstaat
Het in 1957 opgerichte Delta Instituut voor
Hydrobiologisch Onderzoek van de Konink
lijke Nederlandse Akademie van Wetenschap
pen heeft tot taak een beschrijving en een
analyse te geven van de veranderingen in
flora en fauna die zich voordoen en mogelijk
zullen voordoen als gevolg van de uitvoering
van waterstaatswerken in het Deltagebied.
Bij de uitvoering van deze taak werkt het
Instituut al jaren samen met verscheidene
overheidsdiensten, onder meer met de Delta
dienst.
De taken op het gebied van de experimentele
en de beschrijvende biologie die het Instituut
op zich genomen heeft, worden thans uit
gevoerd door 30 personeelsleden, waarvan
9 academici. Het Instituut heeft afzonderlijke
afdelingen voor de bestudering van plankton,
algen, hogere planten en dieren, gesteund
door een chemisch laboratorium. Binnenkort,
wanneer de ruimtelijke accommodatie te
Yerseke zal zijn uitgebreid, worden nog
enkele biologen-academici aangetrokken,
onder anderen een experimenteel botanicus
en een milieubioloog.
Voor het vormen van inzicht in het leven van
waterorganismen in het Deltagebied is ele
mentaire kennis nodig van de huidige en toe
komstige waterloopkundige toestand in de
getijwateren. Voor het verkrijgen van zulke ge
gevens heeft het Delta Instituut in een vroeg
stadium contact gezocht met de in het Delta
gebied opererende Rijkswaterstaatsdiensten,
waar het grootste fonds aan kennis dien
aangaande mocht worden verondersteld. De
gezochte gegevens werden in ruimte mate
beschikbaar gesteld, en bovendien werden
in het belang van het onderzoek meer dan
eens programma's gecoördineerd, veelal in
die zin dat de voor de Rijkswaterstaat werk
zame meetvaartuigen tijdens het uitvoeren
van hun meetprogramma's ook monsters
namen ten dienste van het Instituut. Een aan
tal voorbeelden kunnen de samenwerkings
vormen wellicht nader illustreren.
In 1965 werden, na de afsluiting van de
Grevelingen, vanwege de Deltadienst stroom
metingen gedaan in de mond van het Brou-
wershavense Gat; bij die gelegenheid werden
voor het Instituut watermonsters getrokken
waarin levende cellen bleken voor te komen
van het kiezelwier Asterionella lormosa, het
geen erop duidde dat zeer onlangs uit de
rivieren afkomstig water het Brouwershavense
Gat was ingestuwd. In een zout milieu kan
dit kiezelwier immers niet lang in leven
blijven. Het voorkomen ervan in het Brouwers
havense Gat werd verklaard uit de waar
neming dat water uit het Haringvliet om de
kop van Goeree heen naar het Springersdiep
werd gevoerd, waarbij de hoeveelheid van het
Haringvlietwater in het Brouwershavense Gat
rechtstreeks afhankelijk bleek van de boven-
waterafvoer.
Ook het voorkomen van mariene organismen
in een brak milieu kan soms worden verklaard
door de hydrografische toestand. Sedert 1965
maakte de dam door de Grevelingen de recht
streekse afvoer van zoet bovenwater door de
Grevelingen naar zee onmogelijk; het rivier
water werd sindsdien, vóór de afsluiting van
het Volkerak, gedwongen een zuidelijker weg
te nemen, en af te vloeien door de Ooster-
schelde. Deze zoete afvoer voltrok zich echtei
vooral in de oppervlakkige waterlagen. Door
diepe geulen in de getijwateren vond een
stroom plaats in omgekeerde richting, die
zout water en daarin levende organismen
aanvoerde van de Oosterschelde naar het
Haringvliet. Dat verklaart de vondst van ma
riene kiezelwieren zoals Biddulphia sinensis
in het Haringvliet. De vondst bevestigde op
haar beurt de juistheid van de waarnemingen
van tegengesteld gerichte zoute stromen op
grote diepte in het tracé Oosterschelde-
Haringvliet.
Een intensieve samenwerking met de afdelinc
Hydrometrie van de Deltadienst werd bereikt
bij de bestudering van de veranderende zout-
294