Fig. 10 Percentage slib in het bodemmateriaal op het traject tieuwe Merwede-Haringvliet- sluizen mijn altijd voldoende extra personeel opge- oepen worden. Onder bijzondere omstandigheden, zoals itorm, sterke afwaaiing of buitengewone ver- uiling van het aangevoerde opperwater, kan iet Normale Lozingsprogramma niet worden levolgd. De beslissing over de in te stellen pui-openingen berust dan niet bij het sluis- rersoneel, maar rechtstreeks bij de verant woordelijke beheersdienst, die in dat geval wordt bijgestaan door een in Den Haag ge- estigd adviescentrum. Dit adviescentrum leeft vaste lijnverbindingen met een aantal ontinu registrerende meet- en controie- tations in het noordelijk bekken, zoals meer litgebreid te lezen staat in Bericht nr. 53 augustus 1970); het kan de waterbeweging lus rechtstreeks volgen. Wanneer daar reden oe is, kan de bedrijfsvoering van de Haring- lietsluizen bovendien operationeel worden ■egeleid met het elektrisch analogon Deltar, waarmee de waterbeweging in het gehele ioordelijke Deltabekken kan worden gesimu- 'eerd. oen de Haringvlietsluizen ontworpen werden, was de kennis aangaande de krachten die oor golven en stromen op een dergelijk unstwerk kunnen worden uitgeoefend en be- effende de respons van het kunstwerk, nog etrekkelijk gering. De vormgeving van het ;uizencomplex is dan ook voor een belang- jk deel gebaseerd op modelonderzoek, owel de beheerder, die wil weten of hij be- aalde bedrijfshandelingen met het oog op ventuele schade beter achterwege kan laten, Is de ontwerper en wetenschapsman zijn er eer in geïnteresseerd te weten of de resul- aten van het destijds uitgevoerde model- mderzoek door de praktijk bevestigd worden, of dat er met afwijkingen rekening moet wor den gehouden. Een tamelijk uitgebreid meet programma is opgezet om die vraag te leren beantwoorden. Dat programma richt zich op drie doelen: meting van de belastingen, om de resultaten van de modelproeven te toetsen; meting van de vormveranderingen van ver schillende delen van de constructie, onder meer om na te gaan of er bedrijfsomstandig heden bestaan waarbij de schuiven in trilling zouden kunnen geraken, en die dan wegens gevaar voor vermoeiingsverschijnselen zou den moeten worden vermeden; en voortdu rende controle van de belasting op de schui ven, teneinde overbelasting te voorkomen. Al voordat de Haringvlietsluizen in gebruik werden genomen, zijn enkele metingen ver richt aan de schuiven van sectie 8. Voor een beschrijving van de meetopstellingen in die sectie wordt verwezen naar Bericht nr. 42 (november 1967). In de zomer van 1970, toen de sluizen tijdelijk werden gesloten om proe ven te kunnen doen met de afdichting van de blokkendam door het Rak van Scheelhoek, zijn bij betrekkelijk grote vervallen en kleine schuifopeningen trillingsmetingen verricht. De trillingen waren echter zo gering dat de sig nalen van de versnellingsopnemers niet kon den worden geregistreerd. In de periode van 4 tot 7 augustus 1970 zijn trillingsmetingen verricht bij verschillende openingen van zowel zee- als rivierschuit bij eb- en vloedvervallen van ongeveer 50 cm. Bij deze metingen wer den alleen de schuiven van sectie 8 bewogen; alle andere schuiven waren volledig geopend. Slechts in één situatie uit deze meetserie, waarbij de spui-opening in sectie 8 staps gewijze werd opgevoerd, deden zich meetbare trillingen voor. Dat was aan de rivierschuit tijdens eb bij een opening van ongeveer 2,5 m. De frequentie van de trillingen bedroeg onge veer 2,5 Hz; de trillingsrichting stond lood recht op de schuifarmen. Op grond van deze meting werd besloten de serie te herhalen wanneer na de ingebruikstelling een groter verval zou optreden. Mede als gevolg van de lage afvoeren van de Bovenrijn heeft die her haling nog steeds niet plaatsgevonden. In de afgelopen herfst is het met de metingen belaste laboratoriumpersoneel driemaal uit gerukt op een stormwaarschuwing. Dat was op 19 oktober, 3 en 4 en 9 en 10 november. Zowel op 19 oktober als op 3 en 4 november waren de signalen van de drukdozen te ge ring om er een betrouwbare registratie van te kunnen maken. Op 9 en 10 november kwam er meer uit. Met de zeeschuit van sectie 8 op achtereenvolgens 0, 1, 3 en 7,5 m boven de vloer kwam van de drukdozen een zeer 359

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 33