Milieuvraagstukken in het
noordelijk Deltabekken
De slibvangfunctie van het Haringvlietbekken
heeft een belangrijke invloed op het water
milieu, zowel in de aangrenzende kust
wateren als in het bekken zelf. Zoals reeds
werd besproken, zal vanaf de ingebruikstelling
der Haringvlietsluizen veel minder slib in het
kustwater worden gebracht dan vroeger. Niet
alleen zal daardoor de aanslibbing in de
havens van Europoort worden beperkt, maar
ook zal het kustwater aanzienlijk minder be
smet worden met aan het slib gehechte on
gewenste stoffen. Het met verontreiniging be
laden slib zal voortaan voor een deel in het
oegrensde gebied van het Haringvlietbekken
worden afgezet. Daardoor is het gemakke-
ijker te bestrijden en af te voeren.
Het lijkt nuttig hier wat nader in te gaan op
iet gedrag en de bestrijding van de bedoelde
ongewenste stoffen'. Er zijn drie soorten: min
}f meer giftige zware metalen, zoals kwik,
ood, zink, arseen, koper en chroom; pesti
ciden, en de fosfaat-nitraat-accumulatie.
3elangrijk onderzoek naar de zware-metalen-
luishouding van het slib in het beneden-
ivierengebied is verricht door het Instituut
/oor Bodemvruchtbaarheid te Haren (Gr.).
He zware metalen blijken in het riviermilieu
ran slibdeeltjes gehecht te worden en te
ilijven. Het slib is kennelijk in staat om de
rij in het water aanwezige metalen op te
rakken en te incorporeren. Voordat het
Haringvliet was afgesloten werden de metalen
n het getij-estuarium weer in meerdere of
nindere mate van het slib losgekoppeld.
leze mobilisatie begon al ter hoogte van de
iiesbos. Het onderzoek van het Instituut
oor Bodemvruchtbaarheid wijst uit dat ze
'erd veroorzaakt door de afbraak van orga-
ische stof in het slib. Ontleidingsprodukten
an die organische stoffen vormden met de
enoemde zware metalen oplosbare metaalij
rganische verbindingen. Op die manier
'erden de metalen van het slib losgekoppeld
t n aan het water toegevoegd, waar de turbu
lente menging er voor zorgde dat de con
centraties van de metalen in het slibwater-
riengsel belangrijk afnamen. Ook in zee zet
ch de mobilisatie van zwaren metalen voort,
naar in veel lager tempo
oor wat betreft de situatie na de afsluiting
\an het Haringvliet zijn op dit ogenblik nog
c een resultaten van feitelijke waarnemingen
tï melden. Wel kan de verwachting worden
litgesproken dat in het afgesloten Haringvliet
i einig of geen mobilisatie van zware metalen
neer zal voorkomen, en dat het slib er, wat
c it betreft, overeen zal komen met dat in Rijn
en Waal. Thans immers ontbreekt de getij
beweging, die de mobilisatie bewerkstelligt.
In de laatste jaren is vastgesteld dat er een
belangrijk verschil kan optreden in het ge
halte aan zware metalen van zwevend en van
gesedimenteerd slib. Mogelijk wordt dit ver
schijnsel veroorzaakt doordat zware metalen
bij voorkeur worden gehecht aan zeer fijne
slibdeeltjes, die alleen in heel rustig water
kunnen bezinken.
De hier besproken processen zijn niet alleen
van belang voor de zware-metalenhuishouding
op het traject Merwede-Hollands Diep-Haring-
vliet, maar ook voor die op het traject Lek-
Rotterdamse Waterweg. Onder invloed van
de Rijnkanalisatie kan tijdelijk slib tot afzet
ting komen in de stuwpanden, zoals ook ge
beurt in de stuwpanden van de Maas. Vindt
tijdens deze tijdelijke afzetting mobilisatie
plaats van zware metalen, dan worden er dus
zware metalen aan het water toegevoegd, zij
het dat de concentraties ervan door menging
gering zullen blijven. Met behulp van hydrau
lische rekenmodellen kunnen de concentraties
en de verdeling ervan over het betrokken ge
bied redelijk goed geschat worden. De ge
halten aan zware metalen in het achter
blijvende slib nemen bij mobilisatie af, en
aangezien het slib uit de stuwpanden bij hoge
rivierafvoeren praktisch weer geheel wordt
geërodeerd en afgevoerd, wordt er tengevolge
van de mobilisatie minder belast slib in het
Waterweggebied gebracht. Zou er op de tra
jecten Lek-Rotterdamse Waterweg en
Merwede-Haringvliet geen mobilisatie van
zware metalen optreden, noch uit zwevend,
noch uit gesedimenteerd slib, dan zou het
slib er een relatief hoog gehalte krijgen
aan zware metalen, met ongunstige gevolgen
voor vissen en andere organismen die voor
hun voedsel van de bodem afhankelijk zijn.
361