Nadat hij tot zinken is gebracht, moet de caisson gegarandeerd standvast zijn, ook bij vervaldrukken en golfklappen. Of dit zo is wordt bepaald door het gewicht van de cais son en van de wrijvingscoëfficiënt tussen drempel en caisson. Veelal wordt in de cais son een ballastbak opgenomen, die na het afzinken met zand wordt gevuld, teneinde de caisson extra zwaarte te geven. Proeven op ware grootte hebben inzicht verschaft in de wrijvingsverschijnselen tussen caisson en drempel. De wrijvingscoëfficiënt is bij een vlakke bodem minimaal 0,5, en bij een geribde bodem minimaal 0,6. Daarboven ligt dan nog een veiligheidsmarge voordat de caisson doorgaand verschuift. Tijdens de overvaart en bij het afzinken is het gewenst dat de caissons rechtstandig blijven. Dat kan men het beste bereiken door ze Een doorlaatcaisson omringd door sleepboten op weg naar het sluitgat. Foto genomen bij de afsluiting van het Volkerak, in 1969 symmetrisch te bouwen volgens de lengte-as. De caissons waarmee het Veerse Gat werd gesloten, misten deze symmetrie doordat er aan één zijde stalen schuiven in waren op gehangen, en aan de andere kant houten schotten. In het midden van de caissons was om de stabiliteit tijdens het zinken te be vorderen, een tijdelijk slingerschot aange bracht. Bij latere ontwerpen werden voor de tijdelijke afdichting aan beide zijden houten schotten gebruikt, terwijl de stalen schuiven voor de definitieve sluiting in het midden waren aangebracht. Tijdens het varen en afzinken dienden die tevens als slingerschot. De eisen van stevigheid en stabiliteit resul teren in relatief zwaar uitgevoerde vloeren, wanden en tralieverbanden. Dit is natuurlijk strijdig met de wens de caissons zo weinig mogelijk weerstand te laten bieden aan de stroom. Gebleken is dat de effectiviteit van doorlaat- caissons toeneemt naarmate ze op een dieper gelegen drempel worden geplaatst. Dit komt het beste uit, wanneer men de afvoercoëffi- ciënt beschouwt, een getal dat aangeeft welk deel van het totale doorstroomoppervlak ook effectief als zodanig werkt. Bij een drempel diepte van N.A.P. - 6 tot 6,5 m, zoals in de Lauwerszee het geval was, bedraagt de afvoercoëfficiënt 0,6 tot 0,7. In het Volkerak, waar de drempel lag op N.A.P.-7 m, bedroeg de afvoercoëfficiënt 0,75 tot 0,8 m, mede als gevolg overigens van een betere hydraulische vormgeving. In het Brouwershavense Gat lag de drempel op N.A.P.-10 m; de afvoercoëffi ciënt der caissons bedroeg er 0,80 tot 0,85. De groei in de afmetingen der caissons heeft ook gevolgen voor het slepen en afzinken. 404

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 22