Constructie van de draagtorens in de Grevelingen (links boven), het Haringvliet (rechts beneden) en het Brouwershavense Gat waren de gondels bij de laatste twee ge leidelijke sluitingen daarom uitgerust met een stortbalk waaraan 4, respectievelijk 6 blokken van 2i ton konden hangen. Deze blokken werden dan door tussenkomst van een sys teem van optische geleiding juist in het be doelde baanvak gelost, één voor één en in een bepaald ritme, dat te grote opslingering van de baan moest voorkomen. Bij een geleidelijke sluiting wordt doorgaans gestort in horizontale lagen dan wel in lagen die ongeveer evenwijdig lopen met het bodemoppervlak. Bij de zijkanten van een sluitgat is het veelal mogelijk het stortverloop zo te kiezen, dat sterke wervelstraten worden vermeden. Daarmee voorkomt men al te diepe ontgrondingen nabij de oevers. Elke sluiting vertoont wat de oevers betreft weer andere specifieke trekken en van geval tot geval is dan ook gedetailleerd modelonderzoek nodig. In het Haringvliet werd op grond van zulk onderzoek nabij de oevers begonnen met het opstorten van een onderwaterkade met een flauw, onder een hoek van 1 50 verlopende kruin. In het Brouwershavense Gat werd nadat al in het wintersluitgat een laag blokken was gestort met een drijvende kraan, in de eerste fase van het kabelbaanbedrijf alleen gestort onder de Schouwense oever. Daardoor werd de stroom uit deze zwakke oever gedrukt. Een dam die is opgebouwd uit blokken van 1 m3 is niet bepaald waterdicht. Er blijft een poriëngehalte in over van 40 °/o, en tengevolge van het verval over de dam ontstaat er in de dam een zeer turbulente waterbeweging. Dit maakt het onmogelijk de dam zonder meer af te dichten met zand. Op grond van uitvoerig modelonderzoek werd in het Haringvliet een afdichtingsconstructie beproefd bestaande uit een banket van grof grind tegen de beteugelingsdam, en daar bovenop een stroomafdichtende laag van warm zandasfalt. Terwille van het onderzoek werd deze afdichting enkele malen aange bracht bij een verval dat kunstmatig was opgevoerd door sluiting der uitwaterings sluizen. De constructie bleek wel te voldoen, maar ze eiste enorme hoeveelheden grind en zandasfalt. De onderzoekingen in het Waterloopkundig Laboratorium richtten zich daarom op de mogelijkheid grind niet tegen de dam aan te brengen, maar erin. Het bleek dat met deze methode een snelle en niet te dure afdichting kon worden verkregen. Bij toepassing in het Brouwershavense Gat nam de stroom door de dam zo sterk af dat het tegen de blokkendom opgespoten zand niet meer uitspoelde. Deze methode biedt dus perspectief naar de toekomst. 411

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 29