zand, maar ook voor water. Onder het weefsel
ontstond dan een water-overdruk, die een
uitweg zocht bij de naden in het weefsel en
daar waar de zinkstukken elkaar overlapten.
Op zulke plaatsen vond sterke afstroming van
het water plaats en daarmee gepaard aan
zienlijke erosie. Gebruikte men een meer open
weefsel, dan vond behalve het water ook het
zand vrijwel ongehinderd doorgang. Na de
teleurstellende proeven met betrekkelijk dunne
weefsels is men overgestapt op weefsels met
een meer samengestelde structuur, die uiter
lijk doen denken aan kokosmatten. Door toe
passing van verschillende weefseltechnieken
is een matstructuur ontwikkeld die een zeer
kleine kans op verstopping combineert met de
daaraan tegengestelde eigenschap van maxi
male zanddichtheid. Dat op deze kunststof-
mat toch nog een, zij het aanmerkelijk ge
ringere, hoeveelheid rijshout wordt aange
bracht, hangt daarmee samen dat men de mat
voldoende stijfheid en drijfvermogen wil geven
om hem vlak te kunnen verslepen en zinken.
De rijshoutlaag vangt ook de beschadiging op
die onvermijdelijk wordt veroorzaakt door de
bestorting met steen. Verschillende typen
zinkstuk zijn op ware grootte beproefd, waar
voor men in een bij Lith gelegen stuw van de
Maaskanalisatie gelegenheid vond.
Ook de methode van aan de grondbrengen is
fundamenteel gewijzigd. Het nieuwe procédé
werkt sneller, en veel nauwkeuriger. Het zink-
stuk-nieuwe-stijl wordt aan kop en staart
ingespannen tussen bakken of zinkpontons.
Een kopbuis met zinkgewicht aan de ene zijde
drukt de kop van het stuk naar de bodem.
Dan wordt er een steenstorter boven het stuk
gelegd, die zijdelings stortsteen overboord
begint te werken. Zo wordt de rest van het
stuk naar beneden gedrukt. Deze werkwijze
kan zonder stroom of met stroom worden
uitgevoerd, zij het dat de stroomsnelheden
niet te zeer mogen oplopen.
De trekkrachten in de kunststofzooi kunnen
tijdens het afzinken hoog oplopen. Berekent
men het weefsel op een breekkracht van 30
ton per strekkende meter, dan is men altijd
aan de veilige kant. Vergelijk daarmee eens
de breekkracht van het klassieke zinkstuk:
2 ton per strekkende meter!
De randen van deze zinkstukken worden tegen
omklappen onder invloed van de stroom be
veiligd door gestroomlijnde betonbalken die
aan de uitstekende zool zijn bevestigd. Deze
extra gewichten van 1,2 ton per stuk zijn 1,5 m
lang; ze voegen aan de rand van het zinkstuk
dus een gewicht toe van 800 kg per strek
kende meter. Onderling grijpen ze in elkaar
met een visbekconstructie, waardoor het stuk
1 Gestrekt zinken met behulp
van spudpontons
2 Schematische voorstelling
van het zinken
over de volle 30 m breedte soepel genoeg
blijft om zich aan de bodem aan te passen.
Gegradeerde steenbestortingen zijn net zo
opgebouwd als filterconstructies bij de water
zuivering. Ze bestaan uit een aantal opeen
volgende lagen loskorrelig materiaal van
opwaarts toenemende diameter. Het water dat
men er door voert, passeert de steenlagen
onder een rechte hoek. Gebruikt men zo'n
constructie als bodembescherming dan gaat
het erom het bodemmateriaal op zijn plaats
te houden, maar het water zo vrij mogelijk
te laten passeren, zulks ter voorkoming van
de stabiliteit bedreigende drukverschillen.
Elke laag moet de eronder liggende tegen
uitspoeling beschermen. De bovenste laag
moet bestand zijn tegen de overtrekkende
stroom. Binnen de gegradeerde steenbestor-
ting kunnen ook horizontaal stromingen op
treden; dat doet zich vaak voor in een drem
pel waar caissons op staan.
De voorwaarde dat de bovenste laag de over
trekkende stroom in een sluitgat moet kunnen
weerstaan, heeft geleid tot gebruik van stort
steen van gemiddeld 200 kg stukgewicht.
Zulke grote steenbrokken waren bij de op
bouw van waterfilters nooit gebruikt, en weer
moest men ten opzichte van bekende ge
gevens extrapoleren. Nu bleek dat gegradeer
de steenbestortingen in de bovenste lagen
niet aan de berekeningen beantwoordden.
Laboratoriumproeven wezen naderhand uit
dat de stroming in de gegradeerde steenlagen
bij toenemende korreldiameter van karakter
verandert. In zand en in de fijnere filterlagen
heeft de stroming een laminair karakter; de
waterdeeltjes bewegen zich evenwijdig aan
elkaar. In de grovere bovenlagen echter treedt
turbulentie op. Terwijl in de fijnere lagen elke
416