opvolgende laag kan zijn samengesteld uit
korrels met een 80 tot 150 x zo grote diameter
als in de voorgaande, is die verhouding in de
bovenste, grove lagen heel wat ongunstiger;
hier mag de diameter maar toenemen met een
factor 8 tot 15.
Als bescherming van een zandbodem zijn ge
gradeerde steenbestortingen in beginsel uni
verseel bruikbaar. Aan randen waar ontgron
dingen kunnen optreden, zijn ze echter zonder
nadere maatregelen zeer kwetsbaar. Wegens
het ontbreken van inwendige samenhang
brokkelen ze aan de rand gemakkelijk af,
waardoor terugschrijdende erosie kan op
treden. Het is daarom gebruikelijk een ge
gradeerde steenbestorting op te sluiten tussen
zinkstukken of asfaltbekledingen, die wél
samenhang vertonen. Aan de andere kant
heeft een steenbestorting het voordeel dat er
geen naden in voorkomen - en het zijn altijd
de naden of overlappingen waar de beide
andere typen bodembescherming het eerst
zullen bezwijken.
Bij opbouw in den droge kan men een ge
gradeerde steenbestorting zo nauwkeurig
maken als men wil. In den natte is betrouw
bare en economisch verantwoorde opbouw
slechts mogelijk bij volledige mechanisering,
dus bij inzet van mechanische steenstorters.
Ook dan wordt geen volledige nauwkeurigheid
bereikt. Bij het bepalen van de dikte der
onderscheiden lagen moet men daar rekening
mee houden.
Al geruime tijd gebruikt men in de waterbouw
asfaltmastiek om er stenen mee vast te leggen
die zonder die bescherming gevaar zouden
lopen door de golfslag of de stroom te worden
verplaatst. Sinds 1956 is er een door de
Rijkswaterstaat in samenwerking met aan
nemers bekostigd onderzoek gaande naar de
mogelijkheid bodembeschermingen aan te
leggen van warme, vloeibare asfaltmastiek.
De vervaardiging van een bodembescherming
direct ter plaatse heeft het grote voordeel dat
de bekleding bij goede uitvoering onverbeter
baar aansluit op de onderliggende bodem.
Het is een ingewikkelde technische opgave
gebleken, een apparaat te construeren dat
onder allerlei omstandigheden een gelijkmatig
dik aaneensluitend mastiekdek kan neer
leggen op soms tamelijk grote diepten onder
water. Na een uitgebreide reeks proef
nemingen waarbij de stortapparatuur steeds
verder werd geperfectioneerd, en de kennis
van de eigenschappen van mastiek en zijn
verwerking steeds toenam, heeft men alle
verworven kennis en ervaring verwerkt in het
ontwerp van een asfaltschip, de 'Jan Heijmans'
(zie Bericht nr. 43, februari 1968). Het schip
beschikte over een asfaltdroog- en meng-
installatie met een maximale capaciteit van
250 ton per uur. Met behulp van een stortpijp
met verdeelmond waarin het asfalt verwarmd
bleef, legde het asfaltbanen ter breedte van
5 m. In het Brouwershavense Gat legde het
schip asfaltbanen van 8 cm dik, die elkaar
voor 2/3 overlapten, zodat na afloop van het
karwei een aaneengesloten bekleding werd
verkregen van 24 cm dikte.
De materiaaleigenschappen van asfaltmastiek,
dat een mengsel is van zand, vulstof en
bitumen, hangen af van de visco-elastische
eigenschappen van de bitumen en van de
overvullingsgraad van de holle ruimten in het
mengsel. Nadat het dikke vloeibare mengsel
met een temperatuur van 130 tot 170° C op
de bodem is aangebracht en is afgekoeld,
gedraagt het zich onder snelle belasting
variaties als een stijf materiaal. Het is dan ook
bijzonder stroom- en golfbestendig. Onder
langdurige belastingen gedraagt het zich als
een zware, taaie vloeistof. Als aan de rand
een ontgronding optreedt, kan het ook lang
na afkoeling de verlaging van de bodem vol
gen zonder dat het scheurt of afbrokkelt.
Een bekleding van asfaltmastiek is niet alleen
zanddicht, maar ook volkomen ondoorlatend
voor water. In sluitgaten, waar door de ver
snelling van het water snelle spiegeldalingen
optreden, zal wateroverdruk optreden onder
de asfaltlaag. Neemt die druk toe tot meer dan
het eigen gewicht van de bekleding, dan wordt
die van de bodem opgelicht; en als dat te
dikwijls gebeurt, wordt de bekleding blijvend
vervormd door de schuifkrachten die optreden
onder invloed van het stromende water. Uit
modelproeven blijkt dat de overdruk wordt
bepaald door de drempelhoogte, de vervallen,
de doorlatendheid van de ondergrond en de
breedte van het asfaltdek. In de meeste ge
vallen is een mat van 25 cm dikte, dat is
500 kg/m2 gewicht boven water, tezamen met
een steenbestorting van 200 kg/m2 voldoende
zwaar om de overdrukken te kunnen weer
staan. De steenbestorting verruwt tevens het
oppervlak van de asfaltbekleding, waardoor
de ontgrondingen worden beperkt. Evenals bij
zinkstukken moet de rand van de bekleding
worden verzwaard om omklappen door de
stroom te voorkomen. Daartoe brengt men op
de rand een steenbestorting aan van 500
kg/m2 die vervolgens met 300 kg/m2 asfalt
wordt gepenetreerd.
418