ze werden veroorzaakt door een wervelstraat, niet afschoven, had verschillende oorzaken. De bodem bij de caissons had een betere dichtheid. De steile taluds aan de westzijde van het zuidelijk sluitgat hadden ofwel een minder diepe ontgrondingskuil, ofwel er kwamen geringere grondwaterverhangen in voor. De dichtheid van de bodem was er even slecht als aan de oostzijde. Uit het evenwichtsverlies bleek dat de bodem bescherming in het voor zettingsvloeiing meest kritieke gedeelte van de sluitgaten inderdaad kon voorkómen dat plaatselijk stabiliteitsverlies uitliep op een zettings vloeiing; de schade bleef immers beperkt tot een gemiddelde evenwichtshelling onder de bezinking van 1 4 en daarachter van 1 15. Het in Bericht nr. 56 genoemde hellings criterium van 1 15 als veilige grens voor evenwichtshellingen van zettingsvloeiingen hoeft op de rand van met trekvaste bezin- kingen beschermde drempels niet altijd te worden toegepast. Blijft de rand van de bodembescherming voldoende stabiel, dan kan men de grondmechanische veiligheid nog juist verzekerd achten, wanneer de lengte van de bodemverdediging viermaal zo groot is als de daarbij maximaal te verwachten ontgron ding. Dit getal geldt daarom als de ondergrens bij ongunstige bodemgesteldheid. Wordt de lengte van een met een trekvaste rand uit geruste bodemverdediging gelijk gemaakt aan 15 keer de daarbij maximaal te verwachten ontgrondingsdiepte, dan is de ingebouwde veiligheid ruim voldoende voor grondmecha nische stabiliteit. Daar heeft men dus de bovengrens. Over de snelheid waarmee een afschuiving ts 17.^ 433

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 51