Grondmechanische ervaringen bij de afsluiting van het Brouwerhavense Gat Sterke uitschuringen bij of in een sluitgat kunnen de stabiliteit van de afsluitingswerken bedreigen. Evenwichtsverlies is een probleem van de grondmechanica. Bij de veilige dimen sionering van sluitgaten komt dus ook die wetenschap te pas. Ook op grondmechanisch gebied moest een ontwikkeling worden door gemaakt om voor de werken van de Ooster- schelde tot een zo efficiënt, doch tevens zo veilig mogelijke constructie te komen. Vooral de ervaringen bij de afsluiting van het Brou- wershavense Gat waren daarvoor van belang. In Bericht nr. 56 (mei 1971) werden enige vragen opgeworpen inzake de stabiliteit van de sluitkaden en de oevers van het Brouwers- havense Gat en inzake de zettingen die daar bij optreden. Nu de afsluiting achter de rug is, kunnen mededelingen worden gedaan omtrent de bij die gelegenheid verworven inzichten. Het meest leerzaam waren de ervaringen die men heeft opgedaan bij de taludbewaking, zowel in het noordelijke als in het zuidelijke sluitgat, in de slotfase van de sluiting. Bij beide in het Brouwershavense Gat toegepaste sluitmethoden bleek het mogelijk ontgrondingen en hun schadelijke gevolgen tegen te gaan door de volgorde van de caissonplaatsingen te veranderen, of door de opbouw van de blokkendam zo te wijzigen dat de stroomaanval werd afgeleid. De afleiding van de stroomaanval op de Schouwense oever, die men trachtte te bereiken door de dam vanuit die oever op te bouwen, slaagde bij voorbeeld uitnemend, behalve in een korte periode, toen een sterke onregelmatigheid optrad in de oeveruitbouw. Zulke onregel matigheden hebben hier en elders plaatselijk zeer snel toenemende ontgrondingen ver oorzaakt. Vanuit dit oogpunt interessant was het evenwichtsverlies dat zich tussen 3 en 5 mei heeft voorgedaan aan de rand van de bodembescherming van het zuidelijke sluitgat. In dit artikel wordt uiteengezet in hoeverre men erin geslaagd is de taludhellingen te bewaken bij de rand van de bodembescher ming en de oever, waaruit, indien ze te steil werden, schadelijke zettingsvloeiing gepaard gaande met terugschrijdende erosie zou kunnen ontstaan. Ook wordt toegelicht op welke punten de taludbewaking naar de huidige inzichten zou kunnen worden ver beterd. Dat er in het Brouwershavense Gat uiteinde lijk geen extra voorzieningen aan de randen zijn getroffen, zoals bestortingen van de taluds, komt voornamelijk daardoor dat de eerste afschuiving pas optrad toen de sluiting al praktisch voltooid was; ook bleek het niet mogelijk de taludhellingen achter de randen van de bodembeschermingen met voldoende nauwkeurigheid uit de peilingen af te leiden. De eigenlijke sluitingsperiode duurde in het noordelijk sluitgat van 5 april tot 3 mei, in het zuidelijk sluitgat van 29 maart tot 8 mei. In beide sluitgaten zijn de ontgrondingen ge durende een lange periode niet van grote betekenis geweest. Pas na 20 april namen ze opmerkelijk toe. De peiling in het noordelijk sluitgat van 20 april gaf aan dat de ontgron dingen slechts plaatselijk 1,5 m dieper waren geworden sedert het einde van de winter periode, en 3 m sedert het begin van de winter, terwijl de taludhellingen overal flauw waren gebleven. Toch waren op dat ogenblik al 4 van de 12 caissons geplaatst, en was het profiel in het zuiden al voor meer dan de helft geblokkeerd. Na 20 april kreeg men echter te doen met een toeneming van de maximale snelheden in de beide sluitgaten: er kwam een springtij op. De 25e april werd in het open gat tussen de caissons een snelheid geregistreerd van 3,8 m/sec. Daarna liepen de hoogste snelheden weer terug, tot 3 m/sec. op 1 mei, de dag van de sluiting. De peiling van 27 april, toen 8 van de 12 caissons waren geplaatst, vertoonde als gevolg van de toe genomen snelheden twee veranderingen: allereerst was, aan beide zijden van het sluit- 424

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1971 | | pagina 42