f rangschikking natuur- en recreatieprojecten natuurreservaat intensief ingericht toeristisch attractiepunt het gebruik door de mens inrichting in toenemende mate in toenemende mate afgestemd op het V'-afgestemd op het natuurlijke aeaeven xlllill mens. Wanneer de reeks wordt doorlopen van attractiepunt naar natuurreservaat, dan blijkt elk volgend project steeds minder afgestemd op de mens als recreatief ge bruiker en wordt er telkens maar aanpassing gevraagd van de recreant aan de natuur. Vlak naast het natuurreservaat aan het ene uiteinde van de reeks kan men de gebieden denken die met het oog op het natuurbehoud en het landschap worden ontwikkeld of in stand gehouden, maar waar weinig of in het geheel geen toegangsbeperkingen gelden, en waar slechts enige eenvoudige voorzieningen zijn aangebracht voor bezoekers. Ook de gebieden waar de natuur zich geheel vrij kan ontwikkelen moeten aan deze zijde van de reeks worden geplaatst. In dergelijke ge bieden ligt de nadruk op de natuurbeleving. Aan het andere uiteinde van de reeks, naast de toeristische attractiepunten waarvan de landcomponent grotendeels wordt ingenomen door bebouwing en bestrating, kan men denken aan zomerwoningcomplexen en andere minder intensief bebouwde gebieden, en bijvoorbeeld ook aan de watersportcentra. Het middendeel van de reeks wordt inge nomen door de in een natuurlijke omgeving gesitueerde projecten ten behoeve van de land-, oever- en waterrecreatie. Deze projec ten zullen een zeer belangrijk aandeel hebben in de recreatieve ontwikkeling van de nieuwe gebieden in het centrale gedeelte van de Delta. Op de daarmee samenhangende inrichtingsvraagstukken zal daarom nu wat dieper worden ingegaan. Voor het ontwerp van de op de platen, slikken en schorren te situeren recreatie projecten staan blijkens de boven ontwikkelde gedachtengang in beginsel twee richtingen open. De ontwerpen kunnen zijn toegespitst op de recreant en zijn activiteiten, maar ook kan het totstandbrengen van een natuur- ruimte, een landschap, de hoofdbedoeling van het project zijn. Of nu de ontwerper de ene of de andere bedoeling voorop stelt, kan men van de landschapskenmerken van zijn plan aflezen. Bij het ontwerpen van oevergebieden bijvoorbeeld, staan de ontwerper het water, de open oever en de opgaande begroeiing als vormgevende elementen ten dienste. Wordt het ontwerp primair afgestemd op de be hoeften van oeverrecreanten, dan zal het landschap worden gekenmerkt door klein schaligheid. De begrenzing van de opgaande beplanting zal over een korte afstand een grote variatie vertonen, waardoor een grote randlengte ontstaat; op die manier wordt tegemoetgekomen aan de behoefte van oeverrecreanten aan randen waarlangs men kan neerstrijken en die een zekere rug dekking bieden en beschutting tegen de wind. Ook de waterlijn, waarlangs eveneens vele recreanten een plaats zoeken, zal een aan de mens aangepaste schaal vertonen, en op korte afstand de nodige variatie bieden. De aanpassing van de natuur aan de behoef ten van de recreant kan zover gaan, dat in dergelijke plannen veelvuldig groepen soli taire bomen worden opgenomen. In de eerste jaren van hun groei moeten dergelijke bomen door een stevige paal omhoog gehouden worden. Wanneer daarentegen bij het ontwerp de creatie van een natuurruimte, een landschap, voorop staat, dan zal een ontwerp dat gerealiseerd moet worden in het nieuwe gebied, de opvallende landschappelijke kenmerken van dit gebied weerspiegelen. Het 462

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 24